ECLI:NL:RBDHA:2024:7583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19439
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de maatregel van bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 21 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van eiseres, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de staatssecretaris stelt dat de openbare orde de maatregel vordert. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 14 mei 2024 behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de staatssecretaris aanwezig waren.

De staatssecretaris heeft zware en lichte gronden aangevoerd voor de maatregel van bewaring. De zware gronden omvatten het onttrekken aan toezicht en het niet naleven van een terugkeerbesluit. Eiseres betwistte deze gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende bewijs had geleverd dat eiseres zich niet aan haar meldplicht heeft gehouden en dat er een risico op onttrekking bestond. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren en dat er geen andere, minder dwingende maatregelen konden worden toegepast.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter G.W.B. Heijmans, in aanwezigheid van griffier K.H.M.M. Otten. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij het bestreden besluit van 3 mei 2024 heeft de staatssecretaris aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen.

Overwegingen

1. De staatssecretaris baseert onderhavige maatregel op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Hij stelt zich op het standpunt dat dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
De staatssecretaris heeft de lichte gronden 4c en 4f op de zitting laten vallen.
1.1.
Eiseres betwist zware gronden 3b en 3c. Ten aanzien van grond 3c heeft zij op de zitting onder meer aangevoerd dat zij het terugkeerbesluit van 22 maart 2024 niet heeft ontvangen. Zij betwist ook lichte grond 4d.
1.2.
De rechtbank stelt voorop dat al met het besluit van 1 september 2017 aan eiseres een terugkeerbesluit is opgelegd dat aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Zij heeft niet betwist dat dit besluit aan haar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat eiseres met dat besluit bekend was of had moeten zijn, volgt ook uit de uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 26 april 2023 [1] , waarin dit terugkeerbesluit is genoemd. In het afwijzende besluit van 22 maart 2024 op een aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt (opnieuw) naar het terugkeerbesluit van 1 september 2017 verwezen. Dat eiseres het besluit van 22 maart 2024 niet zou hebben ontvangen, doet er gezien het voorgaande niet aan af dat aan haar een terugkeerbesluit is bekendgemaakt.
1.3
Wat eiseres heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. In het kader van zware grond 3b heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres zich niet heeft gehouden aan haar meldplicht. In het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiseres namelijk verklaard dat zij in Grave woonde en de afstand naar de DT&V een probleem was, waardoor zij zich niet meer gemeld heeft. Eiseres zou zich hebben afgemeld via Whatsapp. Eiseres kan zich echter niet eenzijdig afmelden voor haar meldplicht. Zware grond 3b is dus feitelijk juist. Gelet op wat de rechtbank onder 1.2. heeft overwogen, is ook zware grond 3c feitelijk juist. Daarnaast heeft eiseres lichte grond 4b niet betwist. Deze grond is feitelijk juist en de staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat hierdoor het risico op onttrekking bestaat. De rechtbank hoeft wat eiseres in het kader van lichte grond 4d heeft aangevoerd niet meer te bespreken, omdat de niet-betwiste lichte grond 4b en zware gronden 3b en 3c voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
2. Eiseres voert aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom aan haar geen meldplicht is opgelegd. Zij heeft aangegeven dat zij het terugkeerbesluit niet heeft ontvangen en dat zij haar zaken in Nederland wil afronden zodat zij terug kan keren naar Suriname. Het is lastig om dit vanuit bewaring te doen.
2.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat uit de gronden van de maatregel van bewaring een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De staatssecretaris heeft dit ook voldoende gemotiveerd in het besluit. Hierbij heeft de staatssecretaris betrokken dat eiseres zich niet heeft gehouden aan haar meldplicht en al eerder met onbekende bestemming is vertrokken. Ook heeft eiseres aangegeven niet terug te willen naar Suriname.
Ambtshalve toets
3. Los van de door eiseres aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de
staatssecretaris en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp. Amsterdam, AWB 23/424 (beroep) en AWB 22/5043 (voorlopige voorziening)
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.