ECLI:NL:RBDHA:2024:7588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
NL24.15007, NL24.15008
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser met betrekking tot LHBT-gerichtheid en dienstplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 mei 2024, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag behandeld. Eiser, die op 26 februari 2024 een asielaanvraag indiende, werd geconfronteerd met een afwijzing op 7 april 2024, waarbij de aanvraag als kennelijk ongegrond werd bestempeld. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht heeft geconcludeerd dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestaat, zowel vanwege de dienstplicht als vanwege de LHBT-gerichtheid van eiser. De rechtbank stelt vast dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar dat zijn vrees voor vervolging op basis van zijn seksuele geaardheid niet aannemelijk is gemaakt. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn ervaringen en gevoelens met betrekking tot zijn LHBT-gerichtheid, wat de geloofwaardigheid van zijn verklaringen ondermijnt. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen, en dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag en het terugkeerbesluit, met een inreisverbod voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.15007 (beroep) en NL24.15008 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami - Kalloemisier).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat eiser heeft ingediend.
1.1
Eiser heeft op 26 februari 2024 een asielaanvraag ingediend.
1.2
Met het bestreden besluit van 7 april 2024 heeft verweerder deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.3
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep (NL24.15007) ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (NL24.15008) te treffen.
1.4
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 19 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten.
1.5
Op 29 april 2024 is het onderzoek heropend, omdat is gebleken dat eiser abusievelijk niet was aangevoerd bij de behandeling van het beroep ter zitting op 19 april 2024, terwijl hij wel gehoord wenste te worden.
1.6.
Eiser is hierop in de gelegenheid gesteld gehoord te worden tijdens een nadere zitting op 14 mei 2024. Op 14 mei 2024 hebben eiser en zijn gemachtigde echter te kennen gegeven (toch) niet ter zitting te zullen verschijnen. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek wederom gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Op 14 november 2021 heeft eiser een eerste asielaanvraag in Nederland ingediend, die in de eerste instantie in de Dublinprocedure werd behandeld. Nadat de Bulgaarse autoriteiten het verzoek tot terugname hebben afgewezen, is eiser vervolgens in de nationale asielprocedure opgenomen. Omdat eiser destijds met onbekende bestemming was vertrokken en zonder opgave van redenen niet verschenen was bij het nader gehoor, is de eerste aanvraag bij besluit van 17 oktober 2022 buiten behandeling gesteld. Nu hiertegen geen beroep is ingesteld, is dit besluit in rechte vast komen te staan.
2.1
De onderhavige aanvraag is door verweerder als een opvolgende aanvraag als bedoeld in artikel 1 van de Vw en artikel 2, eerste lid, onderdeel q van de Procedurerichtlijn aangemerkt. Eiser heeft aan deze asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Algerije vreest om opgepakt en vastgezet te worden, omdat hij zijn dienstplicht in Algerije niet wil voltooien. Ook heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn gestelde seksuele geaardheid problemen heeft ondervonden in Algerije. Eiser stelt dat hij meerdere keren seks had met een zekere [naam] , die hem daarvoor ook verkracht had. De broer van eiser heeft wraak genomen op deze [naam] , die ten gevolge daarvan verlamd is geraakt. De familie van [naam] bedreigt eiser om die reden en ook eiser zijn eigen familie wil niet dat hij terugkomt vanwege zijn geaardheid.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Dienstplicht;
LHBT-gerichtheid;
Problemen als gevolg van LHBT-gerichtheid.
3.1
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn geloofwaardig geacht.
3.2
Verweerder heeft ook geloofwaardig geacht dat eiser in zijn land van herkomst de dienstplicht moet vervullen. Hoewel dienstplichtweigering volgens de Algerijnse wet vervolgd moet worden, volgt uit landeninformatie niet dat dit in de praktijk ook daadwerkelijk en consequent gebeurt. Nu daarnaast ook vrijstelling van de dienstplicht en amnestieverlening mogelijk is in Algerije, heeft verweerder geconcludeerd dat de dienstplichtigheid van eiser geen gegronde vrees voor vervolging of reëel risico op ernstige schade voor eiser aannemelijk maakt.
3.3
De LHBT-gerichtheid van eiser is door verweerder ongeloofwaardig geacht. Redengevend daarvoor is dat eiser weinig inzicht heeft kunnen geven in de ontdekking en ontwikkeling van zijn seksuele geaardheid en de beleving van zijn (seksuele) relaties. Ook heeft verweerder tegengeworpen dat eiser slechts basale c.q. summiere kennis heeft over de LHBT-gemeenschap in Algerije en Europa. Ook heeft eiser slechts summier verklaard over zijn ervaringen met en kennis over discriminatie, repressie en vervolging vanwege LHBT-gerichtheid in Algerije. Bovendien heeft eiser eerder een laissez-passer aangevraagd en meegewerkt aan vrijwillig vertrek middels IOM naar Algerije. Dit doet afbreuk doet aan eiser zijn gestelde vrees voor terugkeer naar Algerije vanwege zijn LHBT-gerichtheid.
3.4
De problemen als gevolg van zijn LHBT-gerichtheid zijn ook ongeloofwaardig geacht. Naast dat eiser zijn LHBTI-gerichtheid ongeloofwaardig geacht is werpt verweerder ook tegen dat eiser – naast wisselende verklaringen over zijn vertrek - stelt enkel in de periode 2010 – 2014 problemen te hebben gehad en daarna langere tijd probleemloos in Algerije geleefd heeft. Ook heeft verweerder betrokken dat eiser contact heeft gehad met zijn familie over zijn terugkeer en dat eiser verklaard heeft dat hij gewoon kan terugkeren naar Algerije.
3.5
Omdat de LHBT-gerichtheid van eiser de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn geacht, zijn deze elementen niet doorgetoetst op zwaarwegendheid.
3.6
Alles in samenhang bezien heeft eiser op grond van de geloofwaardig geachte elementen niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade heeft te koesteren.
3.7
Omdat eiser niet meteen wanneer dat mogelijk was asiel heeft aangevraagd, zijn uitzetting gefrustreerd heeft met het indienen van deze opvolgende asielaanvraag, die vervolgens niet als niet-ontvankelijk in de zin van artikel 30a van de Vw is afgedaan, heeft verweerder deze asielaanvraag kennelijk ongegrond verklaard.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep het volgende aan.
4.1
Eiser stelt dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid en psychische problemen kwetsbaar is, wanneer hij daadwerkelijk zal worden opgeroepen voor de dienstplicht. Verwezen wordt hierbij naar het MediFirst rapport waaruit blijkt dat eiser vanwege zijn psychische problemen als kwetsbaar wordt aangemerkt. Door geen rekening te houden met deze kwetsbaarheid van eiser heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat eiser bij terugkeer geen reëel risico op ernstige schade loopt.
4.2
Ook heeft verweerder de LHBT-gerichtheid van eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder kan vanwege eiser zijn jonge leeftijd niet verwachten dat eiser uitgebreid kan verklaren over zijn geaardheid en daarbij is ook geen rekening gehouden met de vermeende kwetsbaarheid van eiser. In deze beoordeling heeft verweerder ook miskend dat eiser na de incidenten met [naam] uit angst heel weinig invulling durfde te geven aan zijn seksuele geaardheid. Daarbij kan eiser ook niet worden tegengeworpen dat hij over kortstondige relaties weinig diepgaand kan verklaren, nu dit naar de aard van dergelijke relaties niet mogelijk is. Ook heeft verweerder miskend dat het opleidingsniveau van eiser van invloed is op het kunnen verklaren over gevoelens. Gelet op het voorgaande en het taboe op homoseksualiteit in Algerije mag verweerder niet verwachten dat eiser uitgebreid kan verklaren over zijn kennis over de LHBT-gemeenschap en discriminatie, repressie en vervolging van deze groepering, zowel in Algerije als in Europa.
4.3
Ten aanzien van de problemen vanwege de gestelde LHBT-gerichtheid heeft verweerder ook ten onrechte tegengeworpen dat eiser summier verklaard heeft, omdat hij zich hierin uit angst terughoudend heeft opgesteld in het uiten van zijn geaardheid. Daarnaast heeft eiser wisselend verklaard over de mogelijkheden tot terugkeer, omdat hij de vreemdelingenbewaring als zwaar ervaart.
4.4
Tot slot mocht verweerder deze asielaanvraag niet kennelijk ongegrond verklaren. Omdat eiser eerder meegewerkt heeft aan vrijwillig vertrek, kan verweerder hem niet tegenwerpen dat hij deze asielaanvraag heeft ingediend om zijn uitzetting te frustreren. Daarnaast is de eerdere asielaanvraag van eiser zonder inhoudelijke beoordeling buiten behandeling gesteld en om die reden mocht deze aanvraag niet als opvolgende aanvraag worden aangemerkt en met toepassing van artikel 30b, sub g van de Vw worden afgedaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Kwetsbaarheid
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt waaruit blijkt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn gestelde kwetsbaarheid. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat voorafgaand aan ieder gehoor uitgevraagd is of eiser in staat is om het gehoor te houden, dat eiser verteld is dat hij kan aangeven als hij ergens moeite mee heeft, als het niet gaat of als hij pauze wil houden. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat de gehoormedewerkers rekening gehouden hebben met de medische problemen van eiser, de medicatie die hij dient te nemen en de concentratie- en geheugenproblemen die hij ervaart. Ook blijkt uit het verslag dat rekening gehouden is met de heftige emoties die eiser ervaart rondom zijn asielrelaas en dat eiser steeds opnieuw de tijd geboden is om zijn verhaal – voor zover relevant – te vertellen. Nu uit het verslag en het dossier blijkt dat eiser contact had met de medische dienst en de noodzakelijke zorg kon ontvangen in het detentiecentrum, valt niet in te zien waarom er onvoldoende rekening gehouden is met eiser zijn gestelde kwetsbaarheden. Nu deze kwetsbaarheid in beroep niet nader gespecificeerd en onderbouwd is met medische stukken en ook niet anderszins valt in te zien waar verweerder redelijkerwijze nog meer rekening mee zou moeten houden in het kader van de samenwerkingsplicht, slaagt dit betoog niet.
LHBT-gerichtheid en daaruit voortvloeiende problemen
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de LHBT-gerichtheid van eiser ongeloofwaardig is.
5.3
Zo heeft verweerder in deze conclusies kunnen betrekken dat eiser zijn verklaringen over de ontdekking en bewustwording van zijn seksuele geaardheid oppervlakkig en algemeen van aard zijn. Verweerder heeft daarbij mogen meewegen dat eiser zijn verklaringen vooral zien op seksuele uitspattingen tussen mannen onderling en dat daarmee geen inzicht is verschaft in zijn persoonlijke gevoelens over hoe hij het ervoer om als jongeman met homoseksuele gevoelens op te groeien in Algerije. Verweerder heeft daarbij ook betekenis mogen toekennen aan de tegenstrijdige verklaringen van eiser over het bestaan van wederzijdse instemming rondom de gestelde verkrachting door [naam] . Verweerder heeft het ongerijmd mogen achten dat na de eerst gestelde wederzijdse verkrachtingen, beiden instemden met de seks en dat vervolgens een relatie tussen hen is ontstaan. Dat de verklaringen van eiser over deze ervaringen oppervlakkig en algemeen van aard zijn en daarmee weinig inzicht geven in de beleving van eiser zijn seksuele geaardheid, mocht verweerder in redelijkheid aan eiser tegenwerpen.
5.4
Daarnaast heeft verweerder ook mogen betrekken dat eiser over zijn gestelde relaties – ondanks de kortstondigheid daarvan – weinig heeft kunnen verklaren. Verweerder heeft er betekenis aan mogen toekennen dat eiser enkel heeft kunnen verklaren over de seksuele en fysieke aspecten van zijn homoseksuele relaties en weinig inzicht heeft kunnen bieden in zijn gevoelens over deze relaties en wat hij bijzonder of aantrekkelijk aan zijn mannelijke partners vond. Ongeacht het opleidingsniveau van een vreemdeling mag verweerder daarbij verwachten dat enig inzicht over gevoelens wordt gegeven en dat dit niet enkel beperkt is tot algemene en summiere verklaringen over seksuele handelingen.
5.5
Dat eiser vanwege de gebeurtenissen rondom [naam] en zijn terughoudende opstelling over zijn geaardheid niet kan worden tegengeworpen dat hij weinig kennis en ervaring heeft met LHBTI gemeenschap in Algerije volgt de rechtbank daarin niet. Hoewel kennis en ervaring met de LHBTI-gemeenschap niet op zichzelf staand doorslaggevend is voor beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid, mag verweerder concluderen dat summiere verklaringen op dit punt niet bijdragen aan de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling die verweerder in dit kader heeft te maken. Daarbij mag verweerder verwachten dat – nu eiser stelt vanuit angst zich terughoudend te hebben opgesteld over zijn geaardheid – eiser ook meer inzicht kan geven in de kennis van en zijn gevoelens over discriminatie, repressie en vervolging van LHBT-ers in Algerije.
5.6
Bij de beoordeling van de problemen van eiser vanwege zijn seksuele geaardheid mocht verweerder meewegen dat de LHBT-gerichtheid van eiser op zichzelf al niet geloofwaardig is geacht. Ook mocht verweerder betekenis toekennen aan het feit dat eiser pas vijf jaar na afloop van de gestelde problemen in de periode 2010 tot en met 2014 uit Algerije vertrokken is en dat niet valt in te zien waarom eiser niet eerder gevlucht is. Dat eiser verklaard heeft dat hij gewoon kan terugkeren naar Algerije en dat uit het dossier blijkt dat eiser ook – in wisselende mate – heeft meegewerkt aan vrijwillig vertrek naar Algerije doet naar het oordeel van de rechtbank ook afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen van eiser vanwege zijn LHBT-gerichtheid. Dat eiser in beroep stelt dat hij vanwege zijn terughoudende opstelling en angst minder problemen heeft meegemaakt in Algerije en daarom niet diepgaand hierover kan verklaren doet daaraan niet af.
Zwaarwegendheid dienstplicht
5.7
Ten aanzien van de dienstplicht heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden geconcludeerd dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade aannemelijk heeft gemaakt vanwege zijn dienstplichtigheid. Verweerder heeft daarbij mogen verwijzen naar algemene landeninformatie [2] , waaruit volgt dat geen daadwerkelijke en consequente vervolging plaatsvindt bij dienstweigering. De stelling dat eiser als LHBT-er extra kwetsbaar is als hij daadwerkelijk wordt opgeroepen voor de dienstplicht maakt – wat daar ook van zij in dit geval – het oordeel niet anders. Verweerder heeft – zoals hierover is overwogen - de LHBT-gerichtheid van eiser namelijk niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht en ook niet anderszins gebleken is waaruit eiser zijn kwetsbaarheid bestaat. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om te onderzoeken of eiser vanwege deze gestelde LHBT-gerichtheid een risico loopt wanneer hij wordt opgeroepen voor de dienstplicht.
Kennelijk ongegrond
5.8
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder de asielaanvraag niet ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgedaan. Dat eiser in het verleden – zij het in wisselende mate – heeft meegewerkt aan vrijwillig vertrek naar Algerije, maakt niet dat verweerder niet mocht concluderen dat deze asielaanvraag ingediend is met het oog op het frustreren van uitzetting. Niet valt in te zien waarom eiser deze asielaanvraag op het allerlaatste moment heeft ingediend, zeker nu eiser al langer in Nederland verblijft en ook vaker heeft overwogen om zelfstandig en vrijwillig terug te keren naar Algerije. Gelet op het niet meewerken aan de geplande uitzetting en het moment van indien van deze aanvraag, heeft verweerder op grond van artikel 3.1, vierde lid van het Vb kunnen concluderen dat eiser niet onverwijld, maar pas na langere tijd verblijven in de vreemdelingenbewaring zijn asielaanvraag heeft ingediend en dat sprake is van frustratie van de uitzetting.
5.9
Dat in dit geval geen sprake is van een opvolgende aanvraag, omdat de eerdere asielaanvraag van eiser buiten behandeling is gesteld, volgt de rechtbank niet. Nog afgezien van het feit dat de eerdere asielaanvraag van eiser buiten behandeling is gesteld om dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en zich na meerdere oproepen en herkansingen niet gemeld heeft bij het nader gehoor, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat deze aanvraag voldoet aan de definitie van opvolgende aanvraag als bedoeld in de Vw en de Procedurerichtlijn. Dat de eerdere aanvraag buiten behandeling is gesteld en niet inhoudelijk beoordeeld is, doet daaraan niet af.
5.1
Bovendien heeft verweerder kunnen vaststellen dat eiser zijn asielaanvraag niet onmiddellijk na binnenkomst in Nederland heeft ingediend. Wat dus ook zij van al het voorgaande, is de rechtbank tot slot van oordeel dat verweerder ook alleen om die reden al deze asielaanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw kennelijk ongegrond mocht verklaren. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook het terugkeerbesluit en het inreisverbod voor de duur van twee jaar blijven in stand.
7. Nu uitspraak is gedaan op het beroep, bestaat geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f, g en h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Kort thematisch ambtsbericht dienstplicht Algerije november 2020, zie: