ECLI:NL:RBDHA:2024:7619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtsbijstand in asielprocedure; beoordeling van de voortvarendheid van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Derksen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat op 29 april 2024 is genomen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 14 mei 2024, waarbij eiser aanwezig was en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. N. Mikolajczyk.

De rechtbank heeft beoordeeld of het gehoor zonder de aanwezigheid van de gemachtigde van eiser heeft kunnen plaatsvinden. Eiser stelde dat hij recht had op rechtsbijstand, maar de rechtbank oordeelde dat hij voorafgaand aan het gehoor had aangegeven geen gebruik te willen maken van kosteloze rechtsbijstand. De rechtbank concludeerde dat er geen gebrek was in de procedure, aangezien eiser zelf had aangegeven dat het gehoor kon plaatsvinden zonder zijn gemachtigde.

Daarnaast heeft de rechtbank de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris had zware gronden aangevoerd, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank oordeelde dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen. Eiser had ook aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde in de asielprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien eiser zelf had geweigerd medewerking te verlenen aan een gepland asielgehoor.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. Bij besluit van 29 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Mocht het gehoor plaatsvinden zonder aanwezigheid van de gemachtigde van eiser?
2. Eiser voert aan dat het gehoor heeft plaatsgevonden zonder aanwezigheid van een gemachtigde, terwijl eiser dit wel wenste. Daarnaast heeft eiser zijn voorkeur voor een gemachtigde uitgesproken, maar is hij tijdens het gehoor niet door haar bijgestaan. Hierdoor is er sprake van een gebrek wat moet leiden tot opheffing van de bewaring.
2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat is gehandeld overeenkomstig paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Voorafgaand aan het gehoor is er contact geweest met de piketadvocaat. Op pagina 2 van het formulier M110 staat vervolgens vermeld dat eiser heeft aangegeven tijdens het gehoor geen gebruik te willen maken van zijn recht op kosteloze rechtsbijstand. Op pagina 3 staat weliswaar vermeld dat eiser bevestigend antwoordde op de vraag of hij gebruik wil maken van rechtsbijstand op kosten van de staat, maar dit ziet niet specifiek op rechtsbijstand tijdens het gehoor maar tijdens de gehele procedure. Vervolgens geeft eiser aan dat met het gehoor aangevangen kan worden en dat hij niet wenst te wachten op zijn gemachtigde. Op pagina 4 staat vervolgens vermeld dat eiser aan de verbalisant vraagt of deze contact op kan nemen met de voorkeursadvocaat die hem in 2021 ook heeft bijgestaan. Dit is ook gebeurd. De voorkeursadvocaat heeft toen aangegeven dat zij eiser niet verder kon helpen en dat hij met zijn pikadvocaat in gesprek moest gaan. Deze gang van zaken is op de zitting ook bevestigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande niet volgt dat eiser een gemachtigde bij het gehoor wenste te hebben. Verder is gebleken dat de voorkeursadvocaat zelf heeft aangegeven eiser niet te kunnen bijstaan, waardoor haar afwezigheid niet als gebrek gezien kan worden.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en mede met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag en het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3.1.
De staatssecretaris heeft op de zitting de zware gronden 3f en 3h en de lichte gronden 4e en 4f laten vallen. Deze gronden liggen dus niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag.
3.2.
Eiser heeft de zware gronden 3a, 3b, 3d, 3i en lichte gronden 4a, 4b, 4c, en 4d betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. Deze twee zware gronden zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen, zodat de rechtbank de bespreking van de andere gronden niet toekomt.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Dat eiser nu door middel van een laissez-passer vanuit Frankrijk Nederland is binnen gekomen, doet niets af aan het feit dat hij Nederland in het verleden niet op de voorgeschreven wijze is ingereisd.
3.4.
Ook de zware grond 3b is feitelijk juist. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat op 30 juni 2020 is geregistreerd dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Hiermee heeft eiser zich aan het toezicht onttrokken.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan eisers asielaanvraag, omdat er meer dan twee weken zijn verstreken sinds eiser in bewaring zit en een asielaanvraag heeft ingediend en nog geen asielgehoor heeft plaatsgevonden.
4.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan eisers asielprocedure. De reden hiervoor is dat de staatssecretaris op de zitting heeft toegelicht dat eiser heeft geweigerd medewerking te verlenen aan het asielgehoor dat gepland stond op 6 mei 2024. Dit wordt door eiser ook niet betwist. Op 15 mei 2024 staat een nieuw asielgehoor gepland. Daarmee handelt de staatssecretaris voldoende voortvarend. Dat de gemachtigde van eiser hier niet van op de hoogte was maakt het voorgaande niet anders. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.