ECLI:NL:RBDHA:2024:7745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL24.5304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-regelgeving

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 12 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 16 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen in stand blijft. De rechtbank baseert haar oordeel op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk gedaan, dat is aanvaard. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, en eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op schending van zijn rechten.

Eiser heeft aangevoerd dat de opvangsituatie in Frankrijk problematisch is, vooral in het licht van de Olympische Spelen in 2024, maar de rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet voldoende zijn om aan te nemen dat er bij overdracht aan Frankrijk sprake is van een reëel risico. Eiser heeft ook gesteld dat hij bijzonder kwetsbaar is vanwege zijn medische en psychische aandoeningen, maar de rechtbank oordeelt dat hij dit niet voldoende heeft onderbouwd. De staatssecretaris hoefde daarom geen aanvullende garanties van Frankrijk te vragen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de overdracht aan Frankrijk zouden belemmeren. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de uitspraak is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5304

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.S. Dunant Maurits),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaak NL24.5305, op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het besluit tot niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het EU-Handvest. [3] Verder heeft eiser volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat hij bijzonder kwetsbaar is. Eisers medische situatie is tot slot voor de staatssecretaris geen aanleiding om hem niet aan Frankrijk over te dragen.
Mag de staatssecretaris voor Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris zijn asielverzoek inhoudelijk moet behandelen, omdat ten aanzien van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst naar het AIDA-rapport van 2023 (update 2022), waaruit blijkt dat er problemen zijn met de opvang en ondersteuning van Dublin-terugkeerders en dat veel Dublin-terugkeerders op straat leven of in kraakpanden. Ter zitting heeft eiser daaraan toegevoegd dat de opvangsituatie door de Olympische Spelen in de zomer van 2024 verder zal verslechteren.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat hij ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen verwijzen naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [4] Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2023 volgt dat uit het AIDA-rapport van 2023 weliswaar blijkt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU-Handvest of artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris heeft er daarbij op kunnen wijzen dat het op weg van eiser ligt om bij voorkomende problemen te klagen bij de Franse autoriteiten. Ten aanzien van eisers ter zitting gedane beroep op arrest M.K. tegen Frankrijk [5] is de rechtbank van oordeel dat dat arrest ziet op een specifieke situatie waarin de Franse autoriteiten geen noodhuisvesting verstrekten aan een vrouw en haar dochters terwijl ze daar volgens rechterlijke uitspraken wel recht op hadden. Hieruit blijkt niet dat er voor eiser als Dublinclaimant geen opvang beschikbaar zal zijn, dan wel dat klagen door een asielzoeker over uitblijven van opvang in Frankrijk in zijn geheel niet effectief is. Hieruit blijkt daarom niet dat er voor eiser als Dublinclaimant geen opvang beschikbaar zal zijn, dan wel dat hij daarover niet kan klagen bij de Franse autoriteiten. Eisers stelling dat de opvangsituatie in Frankrijk door de Olympische Spelen verder zal verslechteren leidt niet tot een ander oordeel. Eiser heeft niet concreet gemaakt of onderbouwd op welke wijze de organisatie van de Olympische Spelen gevolgen zou hebben voor de opvang van asielzoekers.
Had de staatssecretaris individuele garanties moeten vragen?
8. Eiser voert aan dat hij moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar. Eiser verwijst naar het arrest Tarakhel. [6] Eiser heeft ernstige medische en psychische aandoeningen. Gelet daarop had de staatssecretaris aanvullende garanties van Frankrijk moeten vragen voor de benodigde zorg- en opvangvoorzieningen.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit kunnen overwegen dat niet gebleken is dat eiser bijzonder kwetsbaar is in de zin van het arrest Tarakhel. Daartoe heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat eiser zijn gestelde medische en psychische situatie niet met documenten heeft onderbouwd. De enkele stelling dat sprake is van bijzondere kwetsbaarheid vanwege medische en psychische aandoeningen is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. De staatssecretaris hoefde daarom geen individuele garanties te vragen.
Staan eisers medische en psychische situatie aan overdracht in de weg?
10. Eiser stelt zich op het standpunt dat overdracht aan Frankrijk zal leiden tot verslechtering van zijn gezondheidstoestand en dat de overdracht zijn toegang tot adequate medische zorg zal beperken. Overdracht aan Frankrijk leidt daarom volgens eiser tot onevenredige hardheid.
11. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiser aan Frankrijk getuigt van onevenredige hardheid. De staatssecretaris heeft er daarbij allereerst op kunnen wijzen dat eiser zijn gestelde medische en psychische toestand niet met documenten heeft onderbouwd. Weliswaar heeft eiser ter zitting verklaard dat hij op korte termijn een afspraak heeft bij een revalidatiearts, maar daarmee heeft eiser niet onderbouwd dat bij overdracht aan Frankrijk een aanzienlijk en onomkeerbaar risico op verslechtering van zijn gezondheidssituatie bestaat. Tot slot is niet gebleken dat eiser in Frankrijk geen toegang tot medische zorg of passende behandeling zou kunnen krijgen. De enkele stelling dat overdracht aan Frankrijk eisers toegang tot medische zorg zal belemmeren, is voor die conclusie niet voldoende.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten - Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
4.Zie de uitspraken van 9 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:715), 5 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1318) en 9 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3737)
5.Arrest van het Europese Hof van de Rechten van de Mens van 8 december 2022 (ECLI:CE:ECHR:2022:1208JUD003434918)
6.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).