ECLI:NL:RBDHA:2024:7773
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.G. D. Overmars
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser met betrekking tot bedreigingen door Al Mahdi leger
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024, wordt het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die in Irak bedreigd werd door leden van het Al Mahdi leger, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht is. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over de bedreigingen en de moord op zijn broer door leden van het Al Mahdi leger, nu de staatssecretaris deze elementen ongeloofwaardig achtte. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet heeft aangetoond dat de politieofficier die hem adviseerde om de zaak in te trekken, geloofwaardig is, en dat er geen bewijs is dat de Al Mahdi leden op de hoogte waren van zijn kennis over de moord op zijn broer.
Daarnaast heeft de rechtbank de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM beoordeeld, waarbij het gezinsleven van de eiser en zijn gezin in Nederland werd gewogen tegen het algemeen belang van Nederland bij een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank concludeert dat, hoewel er sprake is van gezinsleven, de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitvalt, omdat het gezinsleven niet in Nederland is ontstaan en er geen objectieve belemmeringen zijn voor het gezin om in Irak te leven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen verblijfsvergunning krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.