ECLI:NL:RBDHA:2024:7773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
NL23.32457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.G. D. Overmars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser met betrekking tot bedreigingen door Al Mahdi leger

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024, wordt het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die in Irak bedreigd werd door leden van het Al Mahdi leger, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht is. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over de bedreigingen en de moord op zijn broer door leden van het Al Mahdi leger, nu de staatssecretaris deze elementen ongeloofwaardig achtte. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet heeft aangetoond dat de politieofficier die hem adviseerde om de zaak in te trekken, geloofwaardig is, en dat er geen bewijs is dat de Al Mahdi leden op de hoogte waren van zijn kennis over de moord op zijn broer.

Daarnaast heeft de rechtbank de belangenafweging op basis van artikel 8 van het EVRM beoordeeld, waarbij het gezinsleven van de eiser en zijn gezin in Nederland werd gewogen tegen het algemeen belang van Nederland bij een restrictief toelatingsbeleid. De rechtbank concludeert dat, hoewel er sprake is van gezinsleven, de belangenafweging in het nadeel van de eiser uitvalt, omdat het gezinsleven niet in Nederland is ontstaan en er geen objectieve belemmeringen zijn voor het gezin om in Irak te leven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen verblijfsvergunning krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32457

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers),

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 21 september 2023 (het bestreden besluit), waarbij verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen als ongegrond.
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. In 2008 hebben leden van het Al Mahdi leger eisers broer vermoord. Eiser stelt dat de daders in 2021 door de politie zijn opgepakt. Een politieofficier heeft eiser geadviseerd om de zaak in te trekken, omdat de daders zouden behoren tot het Al Mahdi leger en zij zouden weten dat eiser daarvan inmiddels op de hoogte was. Eiser heeft de zaak niet ingetrokken en is ondergedoken. Na twee maanden besloot hij Irak te verlaten. Volgens eiser is hij een dag voor zijn vertrek gebeld door een man genaamd [naam] . Deze persoon hoort volgens eiser tot het Al Mahdi leger (inmiddels bekend als de terroristische groep Asa’ib al-Haq) en heeft hem verzocht de zaak in te trekken. Eiser stelt dat de man hem heeft bedreigd. Eiser vreest bij terugkeer naar Irak voor problemen met het Al Mahdi leger.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. De moord op broer van eiser door terroristische leden van het Al Mahdi leger, nu groep Asa’ib al-Haq;
3. De (be)dreiging van eiser door leden van de terroristische groep Asa’ib al-Haq.
5.1.
Verweerder acht het eerste relevante element geloofwaardig. Verweerder acht voorts geloofwaardig dat eisers broer is vermoord, maar volgt niet dat leden van het Al Mahdi leger dit hebben gedaan. Dit berust volgens verweerder slechts op aannames van eiser en blijkt niet uit de door eiser overgelegde documenten. Bovendien is niet aannemelijk dat een politieofficier in een café, na dertien jaar, opeens met andere informatie komt. Verweerder heeft het derde relevante element evenmin geloofwaardig geacht. Eiser heeft de aanname dat [naam] tot de Asa’ib al-Haq zou behoren niet onderbouwd. Bovendien heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de vraag of de groep Asa’ib Al-Haq weet dat hij op de hoogte is dat leden van deze groep verantwoordelijk zouden zijn voor de moord op zijn broer. Tot slot vindt verweerder het onlogisch dat eiser bang was omdat de leden van de groep Asa’ib al-Haq in de twee maanden dat hij ondergedoken zat geen contact met hem zochten en heeft de groep eisers familie na zijn vertrek niet benaderd, bedreigd of lastiggevallen.
5.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit voorts ambtshalve getoetst of eiser een verblijfsvergunning verleend kan worden op grond van artikel 8 van het EVRM. [1] Er is namelijk sprake van gezinsleven tussen eiser en zijn echtgenote en hun twee minderjarige kinderen, die rechtmatig in Nederland verblijven. [2] Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van de Nederlandse Staat en de belangen van eiser en zijn gezinsleden. Deze belangenafweging is in het nadeel van eiser uitgevallen.
Verwijzing naar zienswijze
6. Eiser verwijst in zijn beroepsgronden in de eerste plaats in algemene zin naar zijn zienswijze. De rechtbank overweegt dat deze enkele verwijzing, zonder nadere toelichting op welke concrete punten de reactie van verweerder in het bestreden besluit onjuist of onvolledig zou zijn, onvoldoende is om als concrete beroepsgrond te worden aangemerkt waar de rechtbank op in dient te gaan. Voor zover eiser in het vervolg van zijn beroepsgronden uitlegt op welke punten de reactie van verweerder in de zienswijze onjuist of onvolledig zou zijn geweest, zal de rechtbank daar in het hiernavolgende op ingaan.
Beoordeling van het beroep ten aanzien van de asielaanvraag
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het relaas van eiser dat zijn broer door de terroristische leden van het Al Mahdi leger (thans Asa’ib al Haq) zou zijn vermoord en de (be)dreiging van eiser door leden van deze groep, ongeloofwaardig is.
7.1.
Eiser stelt dat de waarde van de overlijdensakte miskend zou zijn, dat verweerder de lat te hoog heeft gelegd. Dit klemt temeer nu uit deze akte blijkt dat de broer is vermoord door een terroristische organisatie. Daarbij is ook van belang wat er bekend is over de aanwezigheid van het Al Mahdi leger ten tijde van de moord op de broer van eiser en de geloofwaardigheid van het relaas op dit punt.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ongeloofwaardig is dat eisers broer vermoord zou zijn door de terroristische leden van het Al Mahdi leger. De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat uit de overgelegde overlijdensakte niet blijkt welke terroristische organisatie hiervoor verantwoordelijk is en dat er daarmee geen document is overgelegd waaruit blijkt dat het Al Mahdi leger achter de moord op eisers broer zou zitten. Verweerder heeft de overlijdensakte nader onderzocht en heeft ook acht geslagen op eisers verklaringen over de door eiser ingediende documenten. Daarbij is ook rekening gehouden met een openbaar ambtsbericht over de aanwezigheid en terreur van het Al Mahdi leger [3] en een openbaar rapport [4] . Verweerder heeft in deze informatie geen reden hoeven zien om anders te oordelen omtrent eisers verklaringen dat zijn broer vermoord zou zijn door het Al Mahdi leger. De beroepsgrond slaagt niet.
7.3.
Verweerder heeft eveneens niet ten onrechte ongeloofwaardig kunnen vinden dat een politieofficier in een café, na een lange periode van dertien jaar, opeens met andere informatie en een lezing komt waarvan de achtergrond onbekend is. Daartoe heeft verweerder van belang mogen vinden dat er geen getuigen waren die een beschrijving van de daders konden geven. Verweerder heeft ook mogen wijzen op eisers verklaring dat hij en zijn familie sinds 2008 ook niet meer bij de politie hebben geïnformeerd naar de zaak van zijn broer [5] . Dit zijn verklaringen die zien op de kern van het relaas. De enkele stelling dat sprake zou zijn van een aanname van verweerder en dat niet valt in te zien waarom niet pas later de daders zouden worden gevonden, acht de rechtbank dan ook onvoldoende.
7.4.
Eiser voert tevens aan dat, nu verweerder volgt dat hij niet wisselend heeft verklaard omtrent het contact met [naam] , onvoldoende gemotiveerd zou zijn waarom de eindconclusie overeind blijft en dat er in die zin daarom sprake zou zijn van een onvoldoende deugdelijke integrale beoordeling. Ook deze beroepsgrond kan niet slagen. Verweerder stelt namelijk terecht dat dit niet kan afdoen aan de overige redenen om het relaas ongeloofwaardig te vinden, meer in het bijzonder het niet aannemelijk maken dat [naam] tot de groep Asa’ib al-Haq behoort en de tegenstrijdige verklaringen van eiser over dat [naam] op de hoogte zou zijn dat eiser weet dat die groep verantwoordelijk zijn voor de moord op zijn broer. Dit zijn verklaringen die zien op de kern van het relaas van eiser. Bij een gebrek aan onderbouwde betwisting bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit standpunt ten onrechte heeft ingenomen.
De beoordeling van het beroep op artikel 8 van het EVRM
8. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte geen verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM heeft verleend. Ten onrechte zijn de belangen van de kinderen niet voorop gesteld. Eiser heeft gewezen op een algemeen rapport van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) [6] ter onderbouwing van het standpunt dat (dreiging met) uitzetting de ontwikkeling van de kinderen schaadt. Ook is ten onrechte geen (doorslaggevende) betekenis toegekend aan het feit dat verweerder eiser langdurig in Nederland gezinsleven heeft laten uitoefenen. Het stilzitten van de overheid dient ten voordele van eiser uit te vallen. Verweerder heeft namelijk te laat op de asielaanvraag van eiser beslist. Eiser woont samen met zijn echtgenote en kinderen en zij oefenen reeds langdurig, met instemming van verweerder, hier te lande het gezinsleven uit. Indien eiser terug moet keren, is sprake van schending daarvan. Eiser voert ook aan dat er objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Irak uit te oefenen omdat aan het ouderlijk gezin van de echtgenote, namelijk aan haar vader, een asielvergunning is verleend en eisers echtgenote daarom bij terugkeer gevaar loopt. Dat zij enkele malen tijdelijk is teruggekeerd naar Irak betekent nog niet dat zij aldaar veilig kan wonen. Daar komt bij dat de echtgenote en de kinderen van eiser inmiddels geworteld zijn in Nederland. De echtgenote heeft sterke banden met Nederland, haar ouders wonen hier. De echtgenote en kinderen beschikken inmiddels over de Nederlandse nationaliteit. Omdat eiser grotendeels de zorg over de kinderen draagt, komt hij in aanmerking voor een verblijfsrecht op grond van het Chavez-Vilchez arrest [7] .
8.1.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat er sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven. Vervolgens moet verweerder een belangenafweging maken tussen het persoonlijk belang van eiser om zijn gezinsleven hier in Nederland uit te oefenen en het algemeen belang van Nederland bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
8.2.
Uit vaste rechtspraak [8] volgt dat artikel 8 van het EVRM verweerder ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van de Nederlandse Staat. De rechter moet toetsen of verweerder dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
8.3.
De rechtbank is, anders dan eiser stelt, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen aanleiding bestaat voor (ambtshalve) verlening van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM. Hoewel sprake is van gezinsleven tussen eiser, zijn echtgenote en kinderen, is er geen sprake van inmenging en heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser kunnen laten uitvallen. Bij die belangenafweging heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. Verweerder heeft allereerst mogen betrekken dat het gezinsleven niet in Nederland is ontstaan maar in Irak, nu de echtgenote van eiser voor en na hun huwelijk meerdere malen is teruggegaan naar Irak, terwijl eiser ten tijde van het huwelijk en de eerste periode daarna in Irak verbleef. Eiser had er na zijn inreis in Nederland niet op mogen vertrouwen dat hij zijn gezinsleven in Nederland mocht voortzetten, nu hij niet beschikt over een verblijfstitel. Verweerder heeft deze omstandigheden in het nadeel van eiser mogen meewegen. Van instemming aan de kant van verweerder is niet gebleken. Verweerder heeft in dit verband ook niet ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van objectieve belemmeringen voor eiser en zijn echtgenote en kinderen om hun gezinsleven voort te zetten in Irak. Daartoe is terecht gesteld dat de echtgenote van eiser geen onderdeel meer uitmaakt van het gezin van haar ouders en dat zij daarnaast ook meerdere keren heen en weer is gereisd naar Irak onder meer om aldaar met eiser te trouwen en vervolgens om aldaar het gezinsleven uit te bouwen. Het eerste kind van eiser is in Irak verwekt. Dit is onvoldoende weersproken door eiser. De omstandigheid dat de echtgenote en kinderen inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezitten is, zo stelt verweerder terecht, enkel een juridische wijziging en brengt niet met zich mee dat de belangenafweging voor wat betreft de feitelijke situatie anders moet uitvallen. Het Nederlanderschap van de echtgenote en de kinderen en hun recht om hier in Nederland te mogen blijven heeft immers geen zelfstandige betekenis voor het recht van eiser om in Nederland gezinsleven uit te oefenen. Daar komt bij dat eiser ook geen vrije domiciliekeuze heeft bij een beoordeling van het verblijfsrecht op grond van artikel 8 van het EVRM. Ook van Nederlanders kan worden verwacht dat zij andere landen bezoeken of zich daar vestigen. Verweerder heeft in dit verband ook afdoende deugdelijk gemotiveerd dat ten aanzien van de echtgenote en de kinderen niet is gebleken van sterke feitelijke banden met Nederland. Verweerder heeft verder, anders dan op dit punt door eiser is gesteld, de belangen van de kinderen ook voldoende en kenbaar meegewogen en heeft deze niet ten onrechte niet zwaarwegend genoeg gevonden om tot vergunningverlening over te gaan. Het rapport van de RUG heeft verweerder niet tot ander oordeel hoeven leiden, nu het daarin vermelde hier niet aan de orde is.
8.4.
Eiser heeft ook gesteld dat de afweging van het economisch belang ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen, nu hij automonteur is, veel bedrijven hem in dienst willen nemen en hij kan en wil werken. Eiser is hierover ten onrechte ook niets gevraagd. Bovendien is er een groot tekort aan automonteurs in Nederland [9] . Ook deze beroepsgrond kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Dit maakt het besluit niet anders. Verweerder mocht zich hierover op het standpunt stellen dat het aan de slag gaan als automonteur een aanname betreft, thans nog een wens en een onzekere toekomstige gebeurtenis.
8.5.
Tot slot heeft eiser gesteld dat er aan het arrest Chavez-Vilchez getoetst moet worden. Verweerder kan zich daarin niet vinden en stelt ten aanzien van het door eiser gestelde verblijfsrecht op grond van het Chavez-Vilchez arrest naar het oordeel van de rechtbank terecht dat eiser een daartoe strekkende aanvraag moet indienen. Het beroep op dit arrest leent zich niet voor een ambtshalve toetsing in het kader van een asielprocedure. De rechtbank wijst op de artikelen 3.6a tot en met 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) waarin het mogelijk is voor verweerder om ambtshalve een reguliere vergunning in de asielprocedure te verlenen. Dit betreft een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM of in verband met het zijn van slachtoffer van mensenhandel. Een verblijfsvergunning op grond van het Chavez-Vilchez arrest valt daar niet onder. Dit betekent dat er in onderhavige asielprocedure geen ruimte bestaat voor een beoordeling of eiser op grond daarvan verblijfsaanspraken heeft. Wel staat het eiser uiteraard vrij om een dergelijke procedure op te starten, hetgeen hij ter zitting ook heeft aangekondigd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G. D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Aissa, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Inmiddels is in april 2024 aan de echtgenote en beide kinderen van eiser het Nederlanderschap verleend.
3.Algemeen ambtsbericht Irak, februari 2008, bld. 15.
4.UNAMI Human Rights Report van 1 januari - 30 juni 2008.
5.Bld. 27 van het nader gehoor.
6.Schaderisico bij uitzetting langdurig verblijvende kinderen van december 2018.
7.Uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
8.Vgl. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, en van 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2458.
9.Eiser verwijst hierbij naar een artikel in De Ondernemer van 15 april 2024: Steeds groter tekort aan automonteurs: drie of meer weken wachttijd nieuwe normaal, en een artikel in Autoweek van 2 augustus 2023: Personeelstekort in de autobranche zit iedereen in de weg.