In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De man, die in 2017 is gescheiden van de vrouw, verzocht de rechtbank om de partneralimentatie op nihil te stellen of te verlagen naar € 506,- bruto per maand. Hij voerde aan dat zijn financiële situatie was veranderd door een open hartoperatie en dat de vrouw een toegenomen inkomen had. De vrouw verzocht op haar beurt om verhoging van de alimentatie naar € 2.755,- bruto per maand, omdat haar huwelijksgerelateerde behoefte niet werd gedekt door de huidige alimentatie.
De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de overeengekomen partneralimentatie van € 1.687,- bruto per maand nog steeds voldeed aan de wettelijke maatstaven, ondanks de door de man aangevoerde wijzigingen in zijn omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de man voldoende draagkracht had om de alimentatie te blijven betalen en dat de vrouw haar behoefte had vastgesteld in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank benadrukte dat de enkele omstandigheid dat de vrouw in het verleden van een lager bedrag had geleefd, niet betekende dat haar huidige behoefte niet meer overeenkwam met de overeengekomen alimentatie.
De rechtbank concludeerde dat er geen rechtens relevante wijzigingen van omstandigheden waren die een verlaging of nihilstelling van de alimentatie rechtvaardigden. Ook het subsidiaire verzoek van de man tot limitering van de alimentatie werd afgewezen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. De beslissing werd genomen door rechter mr. A.M. van Brakel, bijgestaan door griffier mr. S.B. Boekema, en werd openbaar uitgesproken op de zitting.