ECLI:NL:RBDHA:2024:7817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
C/09/650861 / FA RK 23-5134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A.M. van Brakel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek wijziging partneralimentatie op basis van artikel 1:401 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van partneralimentatie. De man, die in 2017 is gescheiden van de vrouw, verzocht de rechtbank om de partneralimentatie op nihil te stellen of te verlagen naar € 506,- bruto per maand. Hij voerde aan dat zijn financiële situatie was veranderd door een open hartoperatie en dat de vrouw een toegenomen inkomen had. De vrouw verzocht op haar beurt om verhoging van de alimentatie naar € 2.755,- bruto per maand, omdat haar huwelijksgerelateerde behoefte niet werd gedekt door de huidige alimentatie.

De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de overeengekomen partneralimentatie van € 1.687,- bruto per maand nog steeds voldeed aan de wettelijke maatstaven, ondanks de door de man aangevoerde wijzigingen in zijn omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de man voldoende draagkracht had om de alimentatie te blijven betalen en dat de vrouw haar behoefte had vastgesteld in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank benadrukte dat de enkele omstandigheid dat de vrouw in het verleden van een lager bedrag had geleefd, niet betekende dat haar huidige behoefte niet meer overeenkwam met de overeengekomen alimentatie.

De rechtbank concludeerde dat er geen rechtens relevante wijzigingen van omstandigheden waren die een verlaging of nihilstelling van de alimentatie rechtvaardigden. Ook het subsidiaire verzoek van de man tot limitering van de alimentatie werd afgewezen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. De beslissing werd genomen door rechter mr. A.M. van Brakel, bijgestaan door griffier mr. S.B. Boekema, en werd openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-5134
Zaaknummer: C/09/650861
Datum beschikking: 17 mei 2024

Alimentatie

Beschikking op het op 30 juni 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.L.J. Kapteijn te Alphen aan den Rijn.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.J. Boers te ’s-Gravenzande.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
  • het F9-bericht van 8 april 2024, met bijlagen, van de vrouw;
  • de F9-berichten van 12 april 2024, met bijlagen, van de man.
Op 22 april 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man luidt, met ingang van 10 januari 2023, subsidiair per 11 mei 2023, meer subsidiair per datum indiening van het verzoekschrift:
  • de partneralimentatie op nihil te bepalen, waarbij de vrouw veroordeeld wordt om de ten onrechte ontvangen bedragen aan de man terug te betalen;
  • voor het geval de rechtbank het verzoek van de man tot nihilstelling afwijst, de alimentatie te wijzigen naar € 506,- bruto per maand, mits de vrouw haar behoefte concreet kan onderbouwen en om de alimentatie op nihil te stellen dan wel de duur te limiteren op een moment zoals de rechtbank dat passend acht;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vrouw voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast heeft de vrouw zelfstandig verzocht om de beschikking van de Rechtbank Limburg van 4 oktober 2017 te wijzigen, in die zin dat wordt bepaald dat de man met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift, althans met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum, dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 2.755,- bruto per maand, althans met een bedrag hoger dan € 1.588,48 bruto per maand, steeds bij maandelijkse vooruitbetaling te voldoen, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd geweest van [trouwdatum] 2008 tot [echtscheidingsdatum] 2017.
- Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 4 oktober 2017, met daarin opgenomen het convenant van 11 september 2017 is – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is een door de man te betalen partneralimentatie vastgesteld van € 1.400,- bruto per maand.
- Als gevolg van de wijziging van rechtswege op grond van artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek bedraagt de door de man te betalen partneralimentatie sinds 1 januari 2024 € 1.687,- bruto per maand.

Beoordeling

Tussen partijen is in 2017 de echtscheiding uitgesproken. Zij hebben daarbij de afspraken over de afwikkeling van de echtscheiding vastgelegd in een echtscheidingsconvenant. Ten aanzien van de partneralimentatie zijn zij hierin een huwelijksgerelateerde behoefte overeengekomen van € 3.502,- per maand. Na de wettelijke indexering bedraagt de behoefte nu € 4.283,- netto per maand. Partijen zijn een door de man te betalen partneralimentatie overeengekomen van € 1.400,- bruto per maand, voor het eerst te indexeren per 1 januari 2019. De door de man te betalen bijdrage bedraagt daarom nu € 1.687,- bruto per maand.
Door de man is verzocht om een nihilstelling dan wel wijziging van de partneralimentatie. De man beroept zich op het eerste lid van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Uit dit artikel volgt dat een overeenkomst kan worden gewijzigd op de grond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor het aanvankelijk overeengekomen bedrag niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
Hij wijst onder meer op het toegenomen inkomen aan de zijde van de vrouw en zijn eigen leeftijd en gezondheid om te betogen dat de overeengekomen alimentatie gewijzigd moet worden. De man heeft recent een open hartoperatie ondergaan en het is onduidelijk hoe hij daarvan zal herstellen en wat dat voor zijn inkomen betekent. Hij zou in ieder geval, zodra hij weer aan het werk kan, graag wat minder uren willen werken dan tot nu toe.
De vrouw vraagt bij zelfstandig verzoek juist om verhoging van de alimentatie. Ook met haar inkomen en de door de man betaalde partneralimentatie wordt niet in haar huwelijksgerelateerde behoefte voorzien en de draagkracht van de man is gestegen, onder meer omdat destijds is gerekend met een relatief hoge woonlast.
De rechtbank laat in het midden of deze en andere door partijen genoemde veranderingen moeten worden aangemerkt als wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 BW. De reden daarvoor is dat ook indien daarvan sprake is, het overeengekomen bedrag nog steeds aan de wettelijke maatstaven voldoet. De rechtbank legt dat als volgt uit.
Uit de huidige inkomensgegevens van de man, zoals blijkt uit de door hem overgelegde loonstroken over 2024, volgt dat hij een bruto inkomen heeft van € 7.325,- per maand. Rekening houdend met het individueel keuzebudget, de compensatieregeling en minus de pensioenpremie, aanvullende pensioenpremie en de relevante heffingskortingen, bedraagt het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man € 4.978,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening.
Op grond van het voorgaande, bedraagt de draagkrachtruimte van de man nu € 2.215,- per maand. Hiervan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie, wat neerkomt op € 1.329,- netto per maand (tegenover € 1.059,- netto per maand in 2017). De draagkracht van de man is nu gebruteerd € 2.108,- per maand (tegenover € 1.972,- in 2017). Het positieve verschil tussen de bruto draagkracht van de man anno 2024 en het bedrag dat de man na indexering van het in 2017 overeengekomen bedrag nu betaalt (€ 1.687,- bruto per maand) is € 421,- bruto per maand.
Van een wijziging van omstandigheden die ertoe leidt dat de partneralimentatie op nihil moet worden gesteld of moet worden verlaagd, zoals door de man verzocht, is daarmee evident geen sprake.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het verschil met de overeengekomen partneralimentatie (€ 421,- bruto per maand) evenmin zodanig groot is dat de overeengekomen partneralimentatie niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Daarbij betrekt de rechtbank ook de leeftijd en gezondheidstoestand van de man. Deze omstandigheden rechtvaardigen dat van hem niet langer gevergd kan worden dat hij fulltime werkt enkel en alleen om zeven jaar na de beëindiging van het huwelijk – dat partijen pas op latere leeftijd zijn aangegaan, dat negen jaar heeft geduurd en kinderloos is gebleven – maximaal te blijven bijdragen in de door het huwelijk gestegen behoefte van de vrouw. Van een wijziging van omstandigheden die ertoe leidt dat de partneralimentatie wordt verhoogd, zoals door de vrouw verzocht, is dan ook evenmin sprake.
In dit kader wijst de rechtbank ten slotte nog op het volgende. De vrouw heeft aangevoerd dat de man thans lagere woonlasten heeft dan ten tijde van het maken van de afspraken over de partneralimentatie. Met ingang met ingang van 1 januari 2023 wordt bij de vaststelling van partneralimentatie echter rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het NBI. Op basis hiervan wordt aan de zijde van de man een nagenoeg gelijke woonlast in aanmerking genomen als waar destijds mee is gerekend.
Voor zover de man nog heeft willen betogen dat de alimentatie op nihil gesteld moet worden omdat de vrouw haar behoefte niet concreet heeft onderbouwd, gaat de rechtbank daaraan voorbij nu partijen in het door hen beiden ondertekende echtscheidingsconvenant de huwelijksgerelateerde behoefte hebben vastgesteld. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad brengt de enkele omstandigheid dat de vrouw in de afgelopen jaren noodgedwongen heeft geleefd van een lager bedrag, niet mee dat haar huidige behoefte niet langer overeenkomt met de huwelijksgerelateerde behoefte.
Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat geen sprake is van rechtens relevante wijzigingen van omstandigheden op grond waarvan de tussen partijen overeengekomen partneralimentatie niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Dat betekent dat zowel het verzoek van de man tot nihilstelling of verlaging van de partneralimentatie als dat van de vrouw tot verhoging van de partneralimentatie, worden afgewezen.
Voor wat betreft het subsidiaire verzoek van de man tot limitering van de overeengekomen partneralimentatie geldt dat hiervoor een wettelijke grondslag ontbreekt. De man heeft dat op de zitting erkend. Ook dit verzoek zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de man en de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van Brakel, rechter, bijgestaan door mr. S.B. Boekema als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 17 mei 2024.