ECLI:NL:RBDHA:2024:7835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
C/09/665319 / JE RK 24-774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 8 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over een minderjarige, geboren in 2021. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de vader. Dit besluit volgt op eerdere zorgen over de zorg en veiligheid van de minderjarige, die bij de moeder verbleef, maar waarbij ernstige zorgen zijn gerezen over haar psychische gesteldheid. De moeder is meerdere keren met een crisismaatregel opgenomen geweest en is momenteel niet in staat om voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader een vertrouwde en veilige omgeving biedt voor de minderjarige, die al regelmatig bij hem verbleef. De Raad heeft verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling voor drie maanden, wat de kinderrechter heeft toegewezen. De moeder heeft ingestemd met de tijdelijke plaatsing bij de vader, maar haar advocaat heeft verzocht om de maatregelen voor een kortere periode van twee maanden. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de Raad voldoende tijd nodig heeft voor onderzoek naar de situatie van de moeder en de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder recht heeft op aanwezigheid bij procedures die haar kind aangaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/665319 / JE RK 24-774
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. B.S. van Haeften te Den Haag,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 26 april 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 26 april 2024 tot 10 mei 2024 en voor dezelfde duur een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader zonder gezag (categorie ‘overig’). Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 april 2024;
  • de beschikking van 26 april 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de Raad;
  • [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • de advocaat van de moeder;
  • de vader.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.Het verzoek

2.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De Raad heeft ernstige zorgen over de basale zorg, fysieke en emotionele veiligheid en opvoedomgeving van [minderjarige] . De moeder is op 23 april 2024 zeer verward aangetroffen op straat waar de halfbroer van [minderjarige] , [naam halfbroer] , bij was. [minderjarige] verbleef op dat moment bij de vader. De moeder is die dag geplaatst bij de Spoedeisende Hulp Acute Psychiatrie (SEHP) van Parnassia. De volgende dag is zij weer naar huis gegaan. Met het Crisis Interventie Team (CIT) zijn veiligheidsafspraken gemaakt. [minderjarige] zou tot vrijdag 26 april 2024 om 11.00 uur bij de vader verblijven. Op vrijdag zou het CIT bij de moeder op huisbezoek gaan om een nieuwe inschatting te maken van de veiligheidssituatie bij de moeder. Op 25 april 2024 is de moeder echter weer in verwarde toestand aangetroffen. Zij is toen middels een crisismaatregel opgenomen bij Parnassia en verblijft daar nog steeds. Door de persoonlijke problematiek van de moeder is zij op dit moment onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] en is zij niet in staat hem de verzorging en opvoeding te bieden die hij nodig heeft. [minderjarige] verblijft nu bij de vader, bij wie hij sowieso al geregeld verbleef. De vader is dus een vertrouwd persoon voor [minderjarige] en de Raad heeft geen zorgen over de opvoedsituatie bij hem. De Raad vindt het noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer bij het gezin betrokken wordt en dat de plaatsing bij de vader gecontinueerd wordt. Op die manier wordt er veiligheid en rust gecreëerd voor [minderjarige] en kan er meer zicht komen op zijn ontwikkeling en de problematiek van de moeder. De verzochte duur van drie maanden is nodig om zorgvuldig te onderzoeken wat er nodig is voor [minderjarige] en de moeder. Daarnaast biedt dit de moeder ruimte om aan zichzelf te werken en stabiel te worden.

3.De standpunten

3.1.
Namens de moeder is naar voren gebracht dat de moeder instemt met de tijdelijke plaatsing van [minderjarige] bij de vader. De moeder verblijft nu met een crisismaatregel bij Parnassia. Zij wil op dit moment zelf ook bij Parnassia verblijven om te werken aan zichzelf. Het is belangrijk dat er wordt onderzocht of de hulpverlening naar het vrijwillig kader overgeheveld kan worden. De advocaat van de moeder meent dat een periode van twee maanden voldoende is om dat te onderzoeken. Met de juiste medicatie kan het namelijk in korte periode beter gaan met de moeder. De advocaat verzoekt daarom namens de moeder om de maatregelen slechts toe te wijzen voor twee maanden. De advocaat heeft verder naar voren gebracht dat Parnassia geen toestemming aan de moeder heeft verleend om fysiek dan wel telefonisch aanwezig te zijn bij de zitting. De advocaat benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder gehoord wordt. Bij een eventuele vervolgzitting moet de moeder dan ook in de gelegenheid worden gesteld om bij de zitting aanwezig te zijn. Het is aan haar om te bepalen wat zij met dat recht doet, niet aan Parnassia.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzoek. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat er een huisbezoek bij de vader heeft plaatsgevonden. Daarbij werd gezien dat er een liefdevolle band is tussen vader en zoon. [minderjarige] voelt zich thuis bij de vader en de vader staat ook goed in contact met de instanties. De gecertificeerde instelling hoopt dat de hulpverlening op termijn naar het vrijwillig kader overgeheveld kan worden.
3.3.
Desgevraagd heeft de vader naar voren gebracht dat het goed gaat met [minderjarige] in de thuissituatie bij hem. [minderjarige] was voor de uithuisplaatsing al veel bij de vader, dus hij voelt zich er helemaal thuis. De vader benadrukt dat hij altijd goed voor [minderjarige] heeft gezorgd en dat hij altijd voor hem klaarstaat. De vader wil graag samen met de moeder het gezag uitoefenen en [minderjarige] samen opvoeden.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen (artikel 1:257 BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
4.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] tot voor kort bij de moeder verbleef. De moeder kampt echter met persoonlijke problematiek en er zijn zorgen over haar psychische gesteldheid. Recent is de moeder meerdere keren kort na elkaar met een crisismaatregel opgenomen geweest, omdat zij verward gedrag liet zien. De moeder verblijft op dit moment bij Parnassia. De moeder was emotioneel al niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen, maar is als gevolg van deze opname ook fysiek niet beschikbaar voor [minderjarige] . De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat [minderjarige] bij de vader zonder gezag verblijft, zodat de veiligheid van [minderjarige] gewaarborgd kan worden en er kan worden voorzien in zijn basale opvoed- en verzorgingsbehoeften. Dit is voor [minderjarige] een bekende en vertrouwde plek. De kinderrechter wijst het verzoek toe als verzocht. De kinderrechter ziet – anders dan namens de moeder is verzocht – geen aanleiding om de kinderbeschermingsmaatregelen voor kortere duur toe te wijzen, omdat de Raad voldoende tijd nodig heeft om gedegen onderzoek te doen naar de (on)mogelijkheden van de moeder. Tegelijkertijd biedt dit de moeder voldoende tijd en ruimte om aan zichzelf te werken en weer voldoende beschikbaar te worden voor [minderjarige] .
4.3.
Ten overvloede merkt de kinderrechter nog het volgende op. De kinderrechter heeft ter zitting begrepen dat Parnassia geen toestemming heeft verleend voor de aanwezigheid van de moeder bij de zitting. Ook contact tussen de moeder en de Raad wordt bemoeilijkt door Parnassia. In dat kader vindt de kinderrechter het belangrijk om te benoemen dat de moeder het recht heeft om aanwezig te zijn bij procedures aangaande haar kind(eren). Parnassia moet hier dus in het vervolg toestemming voor verlenen. Ook moet Parnassia de Raad, de gecertificeerde instelling en de advocaat van de moeder in staat stellen om contact op te nemen met de moeder.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 10 mei 2024 tot 26 juli 2024;
5.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met ingang van 10 mei 2024 tot 26 juli 2024;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 23 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.