Op 8 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over een minderjarige, geboren in 2021. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend bij de vader. Dit besluit volgt op eerdere zorgen over de zorg en veiligheid van de minderjarige, die bij de moeder verbleef, maar waarbij ernstige zorgen zijn gerezen over haar psychische gesteldheid. De moeder is meerdere keren met een crisismaatregel opgenomen geweest en is momenteel niet in staat om voor de minderjarige te zorgen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader een vertrouwde en veilige omgeving biedt voor de minderjarige, die al regelmatig bij hem verbleef. De Raad heeft verzocht om een voorlopige ondertoezichtstelling voor drie maanden, wat de kinderrechter heeft toegewezen. De moeder heeft ingestemd met de tijdelijke plaatsing bij de vader, maar haar advocaat heeft verzocht om de maatregelen voor een kortere periode van twee maanden. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de Raad voldoende tijd nodig heeft voor onderzoek naar de situatie van de moeder en de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder recht heeft op aanwezigheid bij procedures die haar kind aangaan.