ECLI:NL:RBDHA:2024:7836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
C/09/665313 / JE RK 24-772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 8 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, betreffende een minderjarige, geboren in 2017. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Dit besluit volgde op ernstige zorgen over de zorg en veiligheid van de minderjarige, die recentelijk in verwarde toestand bij de moeder was aangetroffen. De moeder, die op dat moment bij Parnassia verbleef, was niet in staat om de zorg voor de minderjarige te dragen. De kinderrechter oordeelde dat de plaatsing bij de oma vaderszijde noodzakelijk was om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. De Raad had verzocht om een ondertoezichtstelling voor drie maanden, wat door de kinderrechter werd toegewezen. De moeder stemde in met de tijdelijke plaatsing, maar haar advocaat vroeg om een kortere termijn van twee maanden. De kinderrechter oordeelde echter dat de Raad voldoende tijd nodig had voor onderzoek naar de situatie van de moeder en de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter benadrukte het recht van de moeder om aanwezig te zijn bij procedures betreffende haar kind.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/665313 / JE RK 24-772
Datum uitspraak: 8 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. B.S. van Haeften te Den Haag,
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[oma vaderszijde],
hierna te noemen: de oma vaderszijde,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 26 april 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 26 april 2024 tot 10 mei 2024 en voor dezelfde duur een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de oma vaderszijde. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 april 2024;
  • de beschikking van 26 april 2024.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de Raad;
  • [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • de advocaat van de moeder.
De moeder en de oma vaderszijde zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder en de oma vaderszijde wel juist zijn opgeroepen.

2.Het verzoek

2.1.
De Raad verzoekt de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van drie maanden. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de oma vaderszijde (categorie ‘overig’) voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De Raad heeft ernstige zorgen over de basale zorg, fysieke en emotionele veiligheid en opvoedomgeving van [minderjarige] . De moeder is op 23 april 2024 zeer verward aangetroffen op straat waar [minderjarige] , bij was. De moeder is die dag geplaatst bij de Spoedeisende Hulp Acute Psychiatrie (SEHP) van Parnassia. De volgende dag is zij weer naar huis gegaan. Met het Crisis Interventie Team (CIT) zijn veiligheidsafspraken gemaakt. [minderjarige] zou tot vrijdag 26 april 2024 om 11.00 uur bij de oma vaderszijde blijven. Op vrijdag zou het CIT bij de moeder op huisbezoek gaan om een nieuwe inschatting te maken van de veiligheidssituatie bij de moeder. Op 25 april 2024 is de moeder echter weer in verwarde toestand aangetroffen. Zij is toen middels een crisismaatregel opgenomen bij Parnassia en verblijft daar nog steeds. Door de persoonlijke problematiek van de moeder is zij op dit moment onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige] en is zij niet in staat hem de verzorging en opvoeding te bieden die hij nodig heeft. [minderjarige] verblijft nu bij de oma vaderszijde, bij wie hij sowieso al om het weekend verbleef. De oma vaderszijde is dus een vertrouwd persoon voor [minderjarige] . De Raad vindt het noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer bij het gezin betrokken wordt en dat de plaatsing bij de oma vaderszijde gecontinueerd wordt. Op die manier wordt er veiligheid en rust gecreëerd voor [minderjarige] en kan er meer zicht komen op zijn ontwikkeling en de problematiek van de moeder. De verzochte duur van drie maanden is nodig om zorgvuldig te onderzoeken wat er nodig is voor [minderjarige] en de moeder. Daarnaast biedt dit de moeder ruimte om aan zichzelf te werken en stabiel te worden.

3.De standpunten

3.1.
Namens de moeder is naar voren gebracht dat de moeder instemt met de tijdelijke plaatsing van [minderjarige] bij de oma vaderszijde. De moeder verblijft nu met een crisismaatregel bij Parnassia. Zij wil op dit moment zelf ook bij Parnassia verblijven om te werken aan zichzelf. Het is belangrijk dat er wordt onderzocht of en hoe de hulpverlening naar het vrijwillig kader overgeheveld kan worden. De advocaat van de moeder meent dat een periode van twee maanden voldoende is om dat te onderzoeken. Met de juiste medicatie kan het namelijk in korte periode beter gaan met de moeder. De advocaat verzoekt daarom namens de moeder om de maatregelen slechts toe te wijzen voor twee maanden. De advocaat heeft verder naar voren gebracht dat Parnassia geen toestemming aan de moeder heeft verleend om fysiek dan wel telefonisch aanwezig te zijn bij de zitting. De advocaat benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder gehoord wordt. Bij een eventuele vervolgzitting moet de moeder dan ook in de gelegenheid worden gesteld om bij de zitting aanwezig te zijn.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzoek. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat [minderjarige] op dit moment met de oma vaderszijde op Curaçao is. De oma vaderszijde zou op vakantie gaan en de acute uithuisplaatsing van [minderjarige] viel min of meer samen met haar vertrek. De gecertificeerde instelling heeft daarom in het belang van [minderjarige] toestemming verleend voor een vakantie tot 10 mei 2024, zijnde de datum waarop de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing afloopt. Op deze manier kon [minderjarige] toch bij de oma vaderszijde verblijven en met haar mee. Daarmee heeft de gecertificeerde instelling het risico genomen dat zij [minderjarige] eigenhandig moeten ophalen als de kinderrechter het verzoek tot de uithuisplaatsing afwijst. De gecertificeerde instelling vond het echter schadelijker om [minderjarige] in een crisispleeggezin te plaatsen tijdens de vakantie van de oma vaderszijde.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling komt de kinderrechter tot het oordeel dat een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld (artikel 1:255 Burgerlijk Wetboek (BW)). Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen (artikel 1:257 BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
4.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] tot voor kort bij de moeder verbleef. De moeder kampt echter met persoonlijke problematiek en er zijn zorgen over haar psychische gesteldheid. Recent is de moeder meerdere keren kort na elkaar met een crisismaatregel opgenomen geweest, omdat zij verward gedrag liet zien. De moeder verblijft op dit moment bij Parnassia. Om die reden is zij momenteel zowel emotioneel als fysiek niet in staat om de zorg voor [minderjarige] te dragen. De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat [minderjarige] bij de oma vaderszijde verblijft, zodat de veiligheid van [minderjarige] gewaarborgd kan worden en er kan worden voorzien in zijn basale opvoed- en verzorgingsbehoeften. Dit is voor [minderjarige] een bekende en vertrouwde plek. De kinderrechter wijst het verzoek toe. Daarbij zal de kinderrechter het verzoek opvatten als een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg, nu het gaat om een plaatsing bij de oma vaderszijde. De kinderrechter ziet – anders dan namens de moeder is verzocht – geen aanleiding om de kinderbeschermingsmaatregelen voor kortere duur toe te wijzen, omdat de Raad voldoende tijd nodig heeft om gedegen onderzoek te doen naar de (on)mogelijkheden van de moeder. Tegelijkertijd biedt dit de moeder voldoende tijd en ruimte om aan zichzelf te werken en weer voldoende beschikbaar te worden voor [minderjarige] .
4.3.
Ten overvloede merkt de kinderrechter nog het volgende op. De kinderrechter heeft ter zitting begrepen dat Parnassia geen toestemming heeft verleend voor de aanwezigheid van de moeder bij de zitting. Ook contact tussen de moeder en de Raad wordt bemoeilijkt door Parnassia. In dat kader vindt de kinderrechter het belangrijk om te benoemen dat de moeder het recht heeft om aanwezig te zijn bij procedures aangaande haar kind(eren). Parnassia moet hier dus in het vervolg toestemming voor verlenen. Ook moet Parnassia de Raad, de gecertificeerde instelling en de advocaat van de moeder in staat stellen om contact op te nemen met de moeder.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 10 mei 2024 tot 26 juli 2024;
5.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de oma vaderszijde, met ingang van 10 mei 2024 tot 26 juli 2024;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 23 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.