ECLI:NL:RBDHA:2024:7902
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag door prematuur indienen van ingebrekestelling
In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Turkse nationaliteit, op 8 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser werd op 24 juli 2023 toegelaten tot de nationale procedure. Op 29 januari 2024 heeft eiser de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 15 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft echter geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Awb het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Tevens is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.
De rechtbank constateert dat de beslistermijn van zes maanden voor de asielaanvraag van eiser op 24 januari 2024 eindigde. Echter, de staatssecretaris heeft de beslistermijn met negen maanden verlengd op basis van het WBV 2023/3. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. Hierdoor is de ingebrekestelling van 29 januari 2024 prematuur ingediend, wat betekent dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor indienen van beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaart het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat de staatssecretaris op 7 mei 2024 alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser, wat ook zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep. De rechtbank besluit het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.