Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
leven te beroven mocht hij terug moeten naar zijn moederland.
éndat abusievelijk in het proces-verbaal van 3 mei 2024 geen enkele motivering is gegeven om de handboeien te gebruiken. De zinsnede “dit in verband met de volgende feiten en omstandigheden” bevat geen uitdrukkelijke erkenning dat in het aanvankelijke proces-verbaal dit abusievelijk niet is opgenomen en bevat ook geen uitdrukkelijke toelichting dat deze feiten en omstandigheden bekend waren voorafgaand aan het nemen van de beslissing om de boeien aan te leggen. Op het moment dat het systeem werd bevraagd en de Avim werd gebeld was relevant of eiser rechtmatig verblijf had. In het aanvankelijk proces-verbaal is -uitsluitend- vermeld dat is gebleken dat eiser mogelijk geen geldig verblijf meer had in Nederland en dat hij mogelijk in bewaring gesteld kon worden en dat eiser kon worden staandegehouden op basis van de vreemdelingenwet. De rechtbank stelt vast dat ook uitsluitend deze informatie nodig is om na te gaan of eiser kon worden staandegehouden op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.