ECLI:NL:RBDHA:2024:7940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van Algerijnse eiser en de zorgvuldigheid van het gehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan een Algerijnse eiser was opgelegd. De eiser had verklaard niet terug te willen keren naar Algerije, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen op zichzelf niet voldoende waren om te kwalificeren als een asielwens. De rechtbank stelde vast dat verweerder onvoldoende had doorgevraagd naar de intentie van de eiser en dat het gehoor niet zorgvuldig was uitgevoerd. Hierdoor was de maatregel van bewaring onrechtmatig. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, gelastte de onmiddellijke invrijheidstelling van de eiser, en oordeelde dat de Staat der Nederlanden een schadevergoeding van € 3.530,00 aan de eiser moest betalen. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldigheid bij het opleggen van bewaringsmaatregelen en het belang van het onderzoeken van de intenties van de eiser in het gehoor.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20402

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2024 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen de oplegging van de bewaringsmaatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Touzani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de ophouding op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden, dat de maatregel op de onjuiste grondslag is opgelegd, dat de informatieplicht is geschonden, dat het gehoor onzorgvuldig is verlopen omdat tegen eiser is gezegd dat hij in het Detentiecentrum Rotterdam (DTC) via Facetime en skype met zijn vader kan communiceren en dat de lichter middel-motivering onvoldoende deugdelijk is.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. Verweerder dient in het gehoor dat plaatsvindt voorafgaand aan de beslissing tot inbewaringstelling niet alleen grondig te onderzoeken of een maatregel van bewaring kan worden opgelegd, maar moet hierbij allereerst grondig onderzoeken welk doel de maatregel dan dient. Verweerder zal dus eerst moeten beoordelen of eiser, aan wie op 6 juli 2023 een terugkeerbesluit is opgelegd, nog steeds onder de Terugkeerrichtlijn valt en een mogelijke inbewaringstelling noodzakelijk en evenredig is om de verwijdering van eiser naar zijn land van herkomst te effectueren. Uit de maatregel blijkt dat het Dublintraject van eiser na een overdracht aan Spanje, de terugkeer van eiser naar Nederland en de afwijzing van de Spaanse autoriteiten van een nieuw claimverzoek, is afgesloten en een mogelijke inbewaringstelling dus niet kan plaatsvinden ter fine van een Dublinoverdracht. Verweerder zal dus moeten onderzoeken of eiser dient terug te keren naar zijn land van herkomst omdat hij niet uit eigen beweging heeft voldaan aan zijn vertrekplicht of dat er redenen zijn om de vertrekplicht tijdelijk te schorsen dan wel op te heffen door de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit te schorsen of het terugkeerbesluit in te trekken. In het verslag van het gehoor op grond waarvan is beslist om de maatregel op de zogenoemde Terugkeergrondslag op te leggen is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
V: Klopt het dat u tijdens het vertrekgesprek met de DT&V hebt aangegeven dat u absoluut niet terug wilt naar Algerije?
A: Ik ga niet terug naar Algerije, ik ga liever hier dood dan terug te gaan.
V: Waarom wilt u niet terug naar Algerije?
A: De kans is groot dat mij wat wordt aangedaan als ik terug naar Algerije ga.
(…)
V: Heeft u te vrezen voor vervolging en/of onmenselijke/vernederende behandeling waartegen de autoriteiten van uw land Algerije u niet beschermen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
A: De autoriteiten zijn niet hetzelfde als hier in Europa. Tegen de tijd dat ze er zijn is het vaak al gebeurd.
(…)
V: Wat vindt u van de gronden die u worden tegengeworpen? Is de aan u verstrekte informatie met betrekking tot de maatregel van bewaring duidelijk en wilt u hier eventueel nog iets op zeggen?
A: Ik wil absoluut niet terug naar Algerije. Ik wil naar België toe, daar kan ik wel leven.
(…)
6. De rechtbank overweegt dat bovenstaande verklaringen op zichzelf niet voldoende zijn om te kwalificeren als “het uiten van een asielwens”. De hierboven weergegeven verklaringen van eiser nopen echter wel tot het stellen van aanvullende vragen. Verweerder had zich verder moeten vergewissen van de aard en strekking van deze verklaringen en eiser, afhankelijk van de gegeven antwoorden, uitdrukkelijk moeten vragen of hij een asielwens heeft en of hij een asielaanvraag wil indienen. Op grond van dit verslag van het gehoor kan niet worden vastgesteld of eiser daadwerkelijk heeft beoogd om aan te geven dat hij bescherming behoeft of dat hij “gewoon” niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst en dit andere redenen heeft. Het bewaringsgehoor dient er dus niet alleen voor om na te gaan of er een onttrekkingsrisico is en of een lichter middel kan en dus moet worden opgelegd om het met de maatregel beoogde doel te bereiken en of de maatregel niet onevenredig bezwarend is. Het is dus allereerst van belang om vast te stellen waarom en met welk doel een maatregel zou moeten worden opgelegd en welke grondslag dan dus moet worden gekozen. Indien dit niet duidelijk is, kan ook niet worden beoordeeld of met een lichter middel hetzelfde doel kan worden bereikt en bovendien kent elke bewaringsgrondslag naast algemene rechtmatigheidsvereisten ook specifieke rechtmatigheidsvereisten waaraan moet worden voldaan. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het gehoor niet voldoende zorgvuldig is geweest en dat de maatregel daarom niet op grond van dit gehoor op deze grondslag had mogen worden opgelegd omdat niet is doorgevraagd naar de intentie waarmee bovenstaande verklaringen zijn afgelegd. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat dit niet betekent dat eiser dus op de zogenoemde asielgrondslag in bewaring had moeten worden gesteld. Het betekent ook niet dat eiser helemaal niet in bewaring had mogen worden gesteld. De rechtbank overweegt uitsluitend dat het horen en dus ook het opleggen van de maatregel onvoldoende zorgvuldig is geschied. Dit betekent dat de maatregel reeds hierom van aanvang af onrechtmatig is. Verweerder heeft immers vanaf de oplegging van de maatregel nadere handelingen verricht om het vertrek van eiser te kunnen effectueren. Ook tijdens de aan de maatregel voorafgaande detentie op strafrechtelijke gronden heeft verweerder zeer voortvarend aan het vertrek gewerkt door in Spanje navraag te doen over ID-documenten van eiser, door een lp-aanvraag in te dienen bij de Algerijnse autoriteiten en door een vertrekgesprek te houden. Dit alles laat onverlet dat indien eiser in het gehoor verklaringen aflegt zoals hiervoor weergegeven, verweerder moet nagaan of eiser stelt bescherming nodig te hebben. De omstandigheid dat eiser op 22 april 2022 een asielaanvraag in Nederland heeft ingediend, er twee Dublinprocedures zijn gevolgd en aan eiser op 6 juli 2023 een zogenoemd “kaal terugkeerbesluit” en een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd en zoals in de maatregel is gemotiveerd “Betrokkene zijn Justitieel Document uit 5 pagina’s bestaat” en eiser door deze feiten “veel hinder, schade en overlast aan zijn slachtoffers en de Nederlandse samenleving veroorzaakt” doet niet af aan de plicht voor verweerder om de grootst mogelijke zorgvuldigheid te betrachten bij het beslissen of het recht op vrijheid tijdelijk moet worden ontnomen op vreemdelingrechtelijke gronden. De rechtbank begrijpt dat verweerder een aanzienlijk belang heeft om eiser in bewaring te stellen en te houden en zodoende het reeds gestarte vertrekproces door te zetten en eiser vanuit de bewaring te verwijderen naar zijn land van herkomst. De rechtbank komt desondanks tot de conclusie dat verweerder niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld en de oplegging van de maatregel daarom niet rechtmatig is geschied en eiser ten gevolge daarvan in vrijheid moet worden gesteld.
7. De rechtbank overweegt dat gelet op het bovenstaande de maatregel vanaf het moment van opleggen onrechtmatig is. De rechtbank acht het daarom niet nodig om de andere rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel te beoordelen.
8. De rechtbank zal de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten en de opheffing van de maatregel bevelen. Eiser komt tevens in aanmerking voor schadevergoeding en de rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte hiervan uitgaan van de standaardmatig toegekende bedragen en dus een bedrag van € 100,00 per dag dat eiser in het DTC heeft verbleven toekennen en een bedrag van € 130,00 voor de dag dat eiser op het politiebureau in bewaring is gehouden. Doordat eiser op 13 mei 2024 beroep heeft ingesteld tegen de op 28 april 2024 opgelegde maatregel en er geen aanleiding is om tot matiging over te gaan en hierom ook niet is verzocht, komt eiser in aanmerking voor een schadevergoeding van € 3.530,00 omdat het gehoor onvoldoende zorgvuldig is geweest en de maatregel daardoor onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. De rechtbank zal tevens een proceskostenveroordeling uitspreken en daarbij ook de standaardmatig toegekende bedragen en punten hanteren.
9. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 3.530,00 te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging daarvan;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.J. Schreijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 24 mei 2024,
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.