ECLI:NL:RBDHA:2024:7944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaringsmaatregel en invrijheidstelling van een Tadzjiekse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tadzjiekse vreemdeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig was ondertekend, aangezien deze niet was voorzien van een digitale handtekening of een natte handtekening, maar enkel van een stempel met naam en functie. Dit voldeed niet aan de vereisten voor een rechtsgeldige ondertekening, waardoor de rechtbank oordeelde dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en gelast dat de eiser onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld. Tevens is de opheffing van de maatregel bevolen en is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 2.400,-- aan de eiser, alsook tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,--. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en controleerbaarheid bij het opleggen van bewaringsmaatregelen op vreemdelingenrechtelijke gronden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20281

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

1. Bij besluit van 1 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
3. De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer C. Shaljan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

4. Eiser stelt de Tadzjiekse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1962.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser voert aan dat verweerder voor het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling ten onrechte geen (piket)melding van dat gehoor aan de gemachtigde van eiser heeft gedaan en door middel van de manier van vraagstelling bovendien gestuurd heeft op het horen zonder aanwezigheid van de gemachtigde. Eiser is daarmee niet enkel de mogelijkheid van rechtsbijstand tijdens het gehoor ontnomen, maar ook de mogelijkheid om (in ieder geval) voorafgaand aan het gehoor met zijn gemachtigde te spreken. Verder voert eiser aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt, aangezien de lp-aanvraag al op 13 maart 2024 is ingediend en er nog steeds niets bekend is vernomen van de autoriteiten van Tadzjikistan, terwijl verweerder over slechts zeer beperkte informatie van eiser beschikt en er ook geen algemene gegevens beschikbaar zijn over gedwongen terugkeer naar Tadzjikistan.
7. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
8. De rechtbank heeft verweerder gevraagd of de maatregel rechtsgeldig is ondertekend. Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat de handtekening geldig is geplaatst om 13:59 uur door middel van een stempel, die vergeleken kan worden met een natte handtekening. De rechtbank stelt vast dat in de maatregel is vermeld dat deze is opgelegd op het door verweerder genoemde tijdstip van ondertekening. De rechtbank stelt echter ook vast dat de maatregel niet is voorzien van een digitale handtekening of van een zogenoemde natte handtekening. Na de vermelding wie de maatregel heeft opgelegd is een stempel gezet met daarop de naam en functie van diegene die de maatregel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat het plaatsen van een stempel met een naam en functie niet voldoet aan de wijze waarop een bewaringsmaatregel moet worden ondertekend en ook niet kan worden vergeleken met een natte handtekening. Bij een digitale handtekening is te controleren wie de handtekening heeft geplaatst en op welk tijdstip dit is gedaan, zodat ook kan worden gecontroleerd of de maatregel is opgelegd en getekend door een daartoe bevoegd persoon en of de maatregel is ondertekend voordat de maatregel aan de vreemdeling is uitgereikt. Bij een natte handtekening is niet na te gaan op welk tijdstip de maatregel is ondertekend, maar is wel controleerbaar aan wie die handtekening behoort en of degene die de maatregel heeft opgelegd en heeft ondertekend bevoegd is om dit te doen. Indien enkel een naam- en functiestempel wordt gezet onder de maatregel van bewaring is niet te controleren of de stempel is gezet door degene wiens naam en functie wordt gestempeld en of de maatregel dus bevoegd is opgelegd en getekend en is niet na te gaan hoe laat deze stempel-ondertekening heeft plaatsgevonden en of er een getekende maatregel is uitgereikt. De rechtbank gaat weliswaar in beginsel altijd uit van de inhoud van de maatregel en dus ook van de vermelde namen en tijdstippen. Om van een rechtsgeldig ondertekende maatregel uit te kunnen gaan dient de ondertekening en uitreiking wel gecontroleerd te kunnen worden en dat kan de rechtbank bij een maatregel waar een stempel als wijze van ondertekening is geplaatst onvoldoende. De rechtbank overweegt hierbij dat indien niet wordt gekozen voor de digitale ondertekening van de maatregel, niet valt in te zien waarom de maatregel niet wordt voorzien van een natte handtekening. De rechtbank overweegt dat exact dezelfde maatregel tweemaal aan het dossier is toegevoegd en aan eiser dus niet een maatregel is uitgereikt die op een andere wijze is ondertekend en dus wel te controleren valt. De rechtbank kan dus niet vaststellen wie de stempel heeft geplaatst en wie dus de maatregel heeft ondertekend en kan dus ook niet vaststellen of de maatregel is opgelegd door iemand die daartoe bevoegd was. De rechtbank kan ook niet, anders dan verweerder, vaststellen op welk tijdstip de stempel-handtekening is geplaatst en kan dus ook niet vaststellen of aan eiser een maatregel is uitgereikt die op enige wijze is ondertekend.
De rechtbank acht deze wijze van ondertekenen met zo weinig waarborgen omkleed, dat hierin aanleiding bestaat om de oplegging van de maatregel en dus ook tenuitvoerlegging van de maatregel van aanvang af onrechtmatig te achten. De rechtbank overweegt hierbij dat het plaatsen van een stempel een wezenlijk andere situatie is dan de situatie waar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4066) op ziet. De rechtbank verricht daarom, anders dan de Afdeling in deze uitspraak, geen belangenafweging. De rechtbank begrijpt dat het belang van verweerder om eiser in bewaring te houden aanzienlijk is. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat er geen gevolgen moeten worden verbonden aan deze gebrekkige wijze van ondertekening. Het is aan verweerder om uiterst zorgvuldig en controleerbaar te handelen als een besluit wordt genomen om tijdelijk de vrijheid te ontnemen op vreemdelingrechtelijke gronden en het rechtsgeldig en controleerbaar opmaken, ondertekenen en uitreiken van de bewaringsmaatregel is een essentiële fase in de bewaringsprocedure.
9. Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank reeds dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om de andere rechtmatigheidsaspecten te beoordelen.
10. De rechtbank zal de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten en de opheffing van de maatregel bevelen. Eiser komt tevens in aanmerking voor schadevergoeding en de rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte hiervan uitgaan van de standaardmatig toegekende bedragen en dus een bedrag van € 100,-- per dag toekennen waarbij de rechtbank opmerkt dat eiser zich reeds in het DTC Rotterdam bevond toen de maatregel werd opgelegd, omdat sprake is van een zogenoemde opvolgende maatregel.
De rechtbank zal tevens een proceskostenveroordeling uitspreken en daarbij ook de standaardmatig toegekende bedragen en punten hanteren.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 2.400,-- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging daarvan;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C. Mellendijk - Leinders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 24 mei 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.