ECLI:NL:RBDHA:2024:7961
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.M. Kuipers
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het belang van het kind
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van drie eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 12 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte dezelfde toets heeft toegepast als die voor het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat er een motiveringsgebrek is omdat het belang van hun minderjarige kind niet voldoende is meegewogen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris mag uitgaan van het vermoeden dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen en dat eisers niet met concrete aanwijzingen hebben aangetoond dat dit niet het geval zou zijn bij hun overdracht aan Duitsland.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris geen aanleiding had om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eisers ongelijk krijgen en dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De uitspraak is gedaan door rechter M.M. Kuipers en is op 4 april 2024 openbaar gemaakt.