ECLI:NL:RBDHA:2024:8002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.4432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing aan artikel 8 EVRM; niet gehoord

In deze zaak heeft eiseres op 26 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar verblijf bij haar inmiddels overleden echtgenoot. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 4 juli 2022 afgewezen, omdat eiseres niet als begunstigde van de Verblijfsrichtlijn werd aangemerkt. Na een bezwaarschrift heeft de staatssecretaris op 19 april 2023 de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft op 8 september 2023 het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris niet had getoetst aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de beslissing op bezwaar vernietigd. De staatssecretaris heeft op 29 januari 2024 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarop eiseres beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft op 5 april 2024 de zaak behandeld. Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend om haar privé- en gezinsleven in Nederland aan te tonen. De staatssecretaris heeft echter geen hoorzitting gehouden, wat volgens de rechtbank in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat eiseres in bezwaar had moeten worden gehoord, vooral gezien de individuele belangenafweging die in het kader van artikel 8 EVRM vereist is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om eiseres alsnog te horen en het bezwaar opnieuw te beoordelen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4432

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. D. Gökcan).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 26 januari 2022 een aanvraag gedaan om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Zij beoogde verblijf bij haar inmiddels overleden echtgenoot.
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 4 juli 2022 afgewezen, omdat eiseres - samengevat - niet als begunstigde van de richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn) is aan te merken en er ook geen aanleiding is om haar voortgezet verblijf op grond van de richtlijn toe te staan. De staatssecretaris heeft deze afwijzing, na het ingediende bezwaarschrift, op 19 april 2023 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft op 8 september 2023 het beroep van eiseres tegen de beslissing op bezwaar van 19 april 2023 gegrond verklaard voor zover het ziet op de motivering van de staatssecretaris om niet te toetsen aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en heeft de beslissing op bezwaar in zoverre vernietigd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de staatssecretaris in een nieuw te nemen besluit zal moeten beslissen of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om ambtshalve een vergunning toe te kennen op grond van artikel 8 van het EVRM of, indien hij van die bevoegdheid geen gebruik maakt, dit goed zal moeten motiveren. [1]
3. De staatssecretaris heeft op 29 januari 2024 het bezwaar van eiseres met betrekking tot artikel 8 van het EVRM ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
3.1.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld.
3.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Totstandkoming van het besluit
5. Bij brief van 7 december 2023 heeft de staatssecretaris eiseres in de gelegenheid gesteld haar beroep op artikel 8 van het EVRM toe te lichten.
5.1.
Op 21 december 2023 heeft eiseres stukken ingediend over haar familie- en privéleven in Nederland. Er zijn verklaringen (met foto’s) toegevoegd van haar nieuwe partner, de familie van haar overleden echtgenoot en haar vrienden in Nederland. Zij wil met deze stukken ook laten zien dat zij is geworteld in de Nederlandse samenleving. Zij wijst op de arbeidscontracten die zij heeft, waarmee zij haar inkomen verdient en haar kosten van levensonderhoud dekt. Zij geeft aan dat zij zo ook bijdraagt aan de Nederlandse economie. Verder spreekt zij inmiddels redelijk Nederlands. Eiseres stelt dat zij een gewaardeerd lid van de Nederlandse samenleving is en dat haar banden met het land van herkomst steeds minder hecht zijn.
Het bestreden besluit
6. Op 29 januari 2024 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres met betrekking tot artikel 8 van het EVRM ongegrond verklaard. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres voor een toetsing aan het bestaan van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM op grond van haar gestelde nieuwe relatie een nieuwe aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd moet indienen, nu de huidige aanvraag alleen ziet op het gezinsleven met haar, inmiddels overleden, echtgenoot. Door het betreurenswaardige overlijden van haar echtgenoot is er geen sprake meer van gezinsleven tussen eiseres en haar echtgenoot. De staatssecretaris moet wel een belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM verrichten, maar die valt in het nadeel van eiseres uit. Hetzelfde geldt voor de belangenafweging in verband met het opgebouwde privéleven van eiseres in Nederland, ook die valt in het nadeel van eiseres uit.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris terecht geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 8 EVRM. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris eiseres voorafgaand aan het bestreden besluit ten onrechte niet gehoord. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Beroepsgronden

9. Eiseres stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd.
9.1.
Zij vindt het onvoldoende gemotiveerd en onredelijk om haar nieuwe relatie niet bij de belangenafweging te betrekken. Immers, met het aangaan van die relatie geeft eiseres invulling aan haar gezins- en privéleven. Op grond van de uitspraak van de rechtbank moet de staatssecretaris een algehele en actuele heroverweging verrichten. Het is dan niet juist om de relationele ontwikkelingen van eiseres buiten beschouwing te laten. Eiseres beroept zich in dit verband ook op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 20 januari 2022. [2] De door de staatssecretaris gestelde noodzaak tot het doen van een nieuwe aanvraag leidt tot onnodige stapeling van procedures, hetgeen in het belang van eiseres noch in dat van de staatssecretaris is.
9.2.
Voor zover de staatssecretaris de nieuwe relatie van eiseres niet in het kader van het familie- en gezinsleven kan of wil beoordelen, stelt eiseres dat het aangaan van de relatie met haar nieuwe partner een invulling van het privéleven van eiseres is dat eveneens onder de beoordeling van artikel 8 EVRM valt. Eiseres vindt dat de staatssecretaris ook dan de belangenafweging te beperkt heeft uitgevoerd.
9.3.
Dat eiseres zonder verblijfsrecht in Nederland verblijft is mede het gevolg van het overlijden van haar echtgenoot. Dit kan eiseres niet worden tegengeworpen. Toch weegt de staatssecretaris in het nadeel van eiseres mee dat zij haar privé- en familieleven in Nederland heeft ontplooid terwijl er geen vastgesteld verblijfsrecht bestond. De staatssecretaris weegt hier ten onrechte niet in het voordeel van eiseres mee dat eiseres aan alle overige voorwaarden voor vergunningverlening voldoet: inkomen, huisvesting, gezinsleven/relatie en inburgering. Vasthouden aan de strikte regels voor gezinsmigratie en van eiseres verlangen dat zij zich eerst weer buiten Nederland begeeft om een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen getuigen van onvoldoende inzicht in de ontwikkeling van het bestaan van eiseres in Nederland en haar privéleven hier te lande. Van enige billijke en redelijke belangenafweging met oog voor de menselijke maat is naar het oordeel van eiseres geen sprake. Door het ontbreken van deze belangenafweging is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en moet het ook daarom worden vernietigd.
Overwegingen
10. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris eiseres niet heeft gehoord in bezwaar. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden afgezien van het horen in bezwaar als één van de daarin opgesomde situaties zich voordoet. De staatssecretaris heeft het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard, omdat uit de beoordeling direct blijkt dat het bezwaar van eiseres ongegrond is. [3] Op de zitting licht de staatssecretaris toe dat een hoorzitting niet is bedoeld voor een inventarisatie en het duidelijk is dat de beoordeling voor eiseres negatief zou uitpakken. Er is daarom terecht afgezien van het horen.
11. De rechtbank overweegt dat eiseres in de kern heeft gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Op de zitting is namens eiseres naar voren gebracht dat de staatssecretaris niet bereid was om eiseres te horen omdat de beoordeling toch negatief zou uitpakken. De staatssecretaris was in de bezwaarfase dus niet bereid ten volle te toetsen. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat er geen vragen zijn gesteld over de in de bezwaarfase overgelegde aanvullende stukken. De rechtbank begrijpt dat eiseres zich op het standpunt stelt dat zij ten onrechte in de bezwaarfase niet is gehoord.
11. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter en de werkinstructie van de staatssecretaris volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling in bezwaar gehoord moet worden, en dat dit uitgangspunt nog meer geldt in zaken waarin er beslissingsruimte is en de beslissing sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Dit zijn bijvoorbeeld zaken waarin een individuele belangenafweging, zoals in artikel 8 EVRM, een rol speelt. [4] Ook in de situatie dat de feiten bekend zijn en dat het voor de staatssecretaris duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden, kan niet zonder meer worden afgezien van horen in bezwaar. In zo’n geval kan een hoorzitting het doel dienen dat de vreemdeling zijn visie op de zaak en mee te wegen belangen kan geven.
13. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris eiseres in bezwaar had moeten horen. Daarbij is van belang dat het hier, zoals hiervoor onder rechtsoverweging 12 is weergegeven, gaat om een individuele belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM. Het uitgangspunt zou daarom moeten zijn dat eiseres gehoord wordt in bezwaar. Daarnaast zijn er namens eiseres op 21 december 2023 om haar familie- en privéleven in Nederland aan te tonen uitgebreide verklaringen overgelegd van verscheidene vrienden, de familie van haar overleden echtgenoot, haar nieuwe partner (en diens zoon), maar ook WhatsApp-berichten tussen eiseres en haar nieuwe partner en foto’s. De rechtbank betrekt hierbij ook dat sprake is van een bijzondere situatie, waarbij eiseres in eerste instantie verblijf beoogde bij haar inmiddels overleden echtgenoot. Tijdens een hoorzitting had de staatssecretaris eiseres, gelet op de uitgebreide overgelegde verklaringen, onder meer nader kunnen bevragen over haar privéleven. Gelet op deze omstandigheden had de staatssecretaris eiseres in bezwaar moeten horen.
13. Alleen al vanwege het niet horen door de staatssecretaris verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De overige beroepsgronden hoeven daarom niet meer besproken te worden.
13. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit op grond van artikel 7:3 van de Awb, en in het verlengde daarvan artikel 3:2 van de Awb. Dit betekent dat de staatssecretaris eiseres alsnog moet horen en het bezwaar daarna opnieuw beoordelen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank, anders dan door de gemachtigde van de staatssecretaris verzocht in het geval de rechtbank tot een gegrondverklaring wegens schending van de hoorplicht zou komen, geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Dit zal namelijk naar het zich laat aanzien geen efficiënte(re) afdoening van het geschil opleveren. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Gelet op de bijzondere omstandigheden van eiseres, namelijk het overlijden van haar echtgenoot een aantal maanden na de aanvraag, geeft de rechtbank de staatssecretaris dringend mee bij het nieuw te nemen besluit aanleiding te zien het gestelde gezinsleven met de nieuwe partner van eiseres mee te nemen. Daar komt bij dat inmiddels ook geruime tijd is verstreken tussen de aanvraag (januari 2022) en het nieuw te nemen besluit. Ook om proceseconomische redenen ligt het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand dit gestelde gezinsleven in de beoordeling te betrekken en in dit specifieke geval niet van eiseres te verlangen dat zij een nieuwe artikel 8 EVRM-aanvraag indient.

Conclusie en gevolgen

17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door
eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand
vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze rechtbank en zittingsplaats, 8 september 2023 (NL23.12425).
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 20 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:187).
3.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918) en Werkinstructie 2022/20: Horen en mandatering in bezwaar.