In deze zaak heeft eiseres op 26 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar verblijf bij haar inmiddels overleden echtgenoot. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 4 juli 2022 afgewezen, omdat eiseres niet als begunstigde van de Verblijfsrichtlijn werd aangemerkt. Na een bezwaarschrift heeft de staatssecretaris op 19 april 2023 de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft op 8 september 2023 het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris niet had getoetst aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de beslissing op bezwaar vernietigd. De staatssecretaris heeft op 29 januari 2024 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarop eiseres beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft op 5 april 2024 de zaak behandeld. Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend om haar privé- en gezinsleven in Nederland aan te tonen. De staatssecretaris heeft echter geen hoorzitting gehouden, wat volgens de rechtbank in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat eiseres in bezwaar had moeten worden gehoord, vooral gezien de individuele belangenafweging die in het kader van artikel 8 EVRM vereist is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om eiseres alsnog te horen en het bezwaar opnieuw te beoordelen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.