Op 27 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoekster die een aanvraag had ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, welke aanvraag op 4 juli 2022 was afgewezen. Na het indienen van bezwaar, bleef de staatssecretaris bij zijn afwijzing in het bestreden besluit van 29 januari 2024. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op 5 april 2024 zowel het beroep als het verzoek om voorlopige voorziening behandeld. Tijdens de zitting waren verzoekster, haar gemachtigde mr. H.T. Gerbrandy, en de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. D. Gökcan, aanwezig. De voorzieningenrechter heeft op 27 mei 2024 uitspraak gedaan en geconcludeerd dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, aangezien het beroep gegrond is verklaard.
De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187,- aan verzoekster moet vergoeden en daarnaast een proceskostenvergoeding van € 1.750,- aan verzoekster moet betalen, omdat haar gemachtigde een verzoekschrift heeft ingediend en ter zitting is verschenen. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier mr. M.J.C. ten Hoopen, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.