ECLI:NL:RBDHA:2024:806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL22.16941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielberoep

In deze zaak heeft verzoekster op 21 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 november 2022 de aanvraag alsnog ingewilligd, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris heeft echter aangegeven niet bereid te zijn de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij een zitting nodig achten, maar beide partijen hebben aangegeven dat dit niet nodig is, waarna het onderzoek is gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 15 juni 2022 de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken met de algemene asielprocedure te beginnen en binnen acht weken na die aanvang een besluit te nemen.

Verzoekster heeft echter op 29 augustus 2022 een tweede beroep ingediend, omdat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn had gehandeld. De staatssecretaris stelde dat het beroep te vroeg was ingediend, omdat de nadere beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en geoordeeld dat het beroep inderdaad te vroeg was ingediend. Hierdoor was er geen sprake van een ontvankelijk beroep en kon het verzoek om vergoeding van de proceskosten niet worden toegewezen. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], v-nummer: [nummer], verzoekster

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: S. Becks)

Procesverloop

Verzoekster heeft op 21 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag
Met het besluit van 2 november 2022 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag alsnog ingewilligd.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. De staatssecretaris heeft bij brief van 22 november 2022 aan rechtbank laten weten niet bereid te zijn de proceskosten te vergoeden.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Partijen hebben niet aangegeven dat zij gebruik willen maken van het recht op een zitting te worden gehoord. Daarom heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Deze zaak gaat over het opvolgende beroep van verzoekster tegen het uitblijven van een besluit op haar aanvraag.
Eerste beroep niet tijdig
4. De rechtbank heeft het eerste beroep tegen het uitblijven van een beslissing op de asielaanvraag van verzoekster bij uitspraak van 15 juni 2022 met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak met de algemene asielprocedure aan te vangen en binnen acht weken na die aanvang een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft in deze uitspraak niet bepaald dat de staatssecretaris aan verzoekster een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt. Tegen deze uitspraak heeft verzoekster geen verzet ingesteld, zodat de uitspraak onherroepelijk is.
Aanleiding opvolgende beroep niet tijdig
5. Verzoekster heeft op 29 augustus 2022 – dus na de eerste achtwekentermijn, maar voor afloop van de tweede achtwekentermijn – een tweede beroep ingediend tegen het niet tijdig beslissen. Daartoe is verzoekster overgegaan omdat de staatssecretaris niet binnen acht weken na de uitspraak van 15 juni 2022 is aangevangen met de algemene asielprocedure en zelfs geen datum bekendgemaakt heeft waarop een begin gemaakt wordt met de algemene asielprocedure. Daarmee heeft de staatssecretaris volgens verzoekster niet voldaan aan de uitspraak van 15 juni 2022.
Standpunt staatssecretaris
6. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de nadere beslistermijn, die de rechtbank in de uitspraak van 15 juni 2022 heeft opgelegd, op het moment van het indienen van het beroep nog niet was verstreken. Volgens die uitspraak moest de staatssecretaris uiterlijk op 5 oktober 2022 een besluit nemen. Daarom is het beroep volgens de staatssecretaris te vroeg ingediend en dus niet-ontvankelijk.
Is het beroep te vroeg ingediend?
7. Het beroep is naar het oordeel van de rechtbank te vroeg ingediend. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
8. In de uitspraak van 15 juni 2022 is de rechtbank voor de bepaling van de lengte van de nadere termijn aangesloten bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juli 2020. [1] In die uitspraak heeft de Afdeling het eerder door deze zittingsplaats bij uitspraak van 14 november 2019 ontwikkelde 8+8-wekenmodel [2] passend geacht voor de bepaling van de nadere termijn. Dit betekent volgens de Afdeling dat de staatssecretaris binnen acht weken een aanvang moet maken met de algemene asielprocedure en binnen acht weken na dat moment een besluit op de aanvraag moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na die uitspraak. [3]
Dit laatste zinsdeel maakt duidelijk dat het 8+8-wekenmodel de staatssecretaris een maximale nadere beslistermijn toekent van maximaal zestien weken na de uitspraak. Dat die termijn van zestien weken is opgedeeld in twee termijnen van acht weken en dat de staatssecretaris gehouden is om binnen acht weken na de uitspraak een aanvang te maken met de algemene asielprocedure maakt dat niet anders. Zoals ook deze rechtbank en zittingsplaats heeft overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 14 november 2019 eindigt de nadere termijn volgens het 8+8-wekenmodel, ook als niet binnen de eerste acht weken een aanvang is gemaakt met de algemene asielprocedure, uiterlijk zestien weken na de uitspraak. [4] De overschrijding van de eerste achtwekentermijn betekent dus niet dat verzoekster al eerder dan de in de uitspraak toegekende maximale beslistermijn van zestien weken opnieuw tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan opkomen.
9. Het voorgaande betekent dat de nadere termijn van zestien weken van de uitspraak van 15 juni 2022 op het moment van de indiening van het beroep niet tijdig nog niet was verstreken en het beroep dus te vroeg is ingediend.
10. Omdat geen sprake was van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekster in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

3.Zie het dictum van die uitspraak.
4.Zie r.o. 10 van de in noot 2 genoemde uitspraak.