ECLI:NL:RBDHA:2024:806
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- D. Bruinse - Pot
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking asielberoep
In deze zaak heeft verzoekster op 21 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 november 2022 de aanvraag alsnog ingewilligd, waarna verzoekster het beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De staatssecretaris heeft echter aangegeven niet bereid te zijn de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij een zitting nodig achten, maar beide partijen hebben aangegeven dat dit niet nodig is, waarna het onderzoek is gesloten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Indien een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft eerder in een uitspraak van 15 juni 2022 de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken met de algemene asielprocedure te beginnen en binnen acht weken na die aanvang een besluit te nemen.
Verzoekster heeft echter op 29 augustus 2022 een tweede beroep ingediend, omdat de staatssecretaris niet binnen de gestelde termijn had gehandeld. De staatssecretaris stelde dat het beroep te vroeg was ingediend, omdat de nadere beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en geoordeeld dat het beroep inderdaad te vroeg was ingediend. Hierdoor was er geen sprake van een ontvankelijk beroep en kon het verzoek om vergoeding van de proceskosten niet worden toegewezen. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen.