ECLI:NL:RBDHA:2024:8061
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging tijdelijke bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die zijn recht op tijdelijke bescherming op grond van Richtlijn 2001/55/EG heeft verloren, heeft op 1 september 2023 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn tijdelijke bescherming beëindigde. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij in Nederland mag blijven wonen en werken totdat er op zijn beroep is beslist.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen van de uitspraak werd verwezen naar een eerdere uitspraak (AWB 23/10113) die op dezelfde dag was gedaan, waarin het beroep van verzoeker werd behandeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist.
De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde als griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.