ECLI:NL:RBDHA:2024:807

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37076 en NL23.37078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Guineese en Sierra Leoonse eisers in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee eisers, een Guineese man en een Sierra Leoonse vrouw, die samen met hun minderjarige kinderen asiel hebben aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen niet in behandeling genomen, omdat België volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoeken. De rechtbank heeft de beroepen op 23 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. Het verzoek van de eisers om via videoverbinding deel te nemen aan de zitting werd afgewezen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen, wat inhoudt dat België zijn internationale verplichtingen nakomt. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd om aan te tonen dat hun situatie in België onacceptabel zou zijn. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris gemotiveerd heeft aangegeven dat er opvang beschikbaar is voor kwetsbare groepen, waaronder gezinnen. De eisers hebben geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van de staatssecretaris zouden kunnen weerleggen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvragen van de eisers niet in behandeling hoeft te nemen en dat zij kunnen worden overgedragen aan België. De rechtbank wijst ook de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.37076 en NL23.37078

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser

geboren op [datum 1] , van Guineese nationaliteit, V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], eiseres
geboren op [datum 2] , van Sierra Leoonse nationaliteit, V-nummer: [nummer 2]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[naam 3],
geboren op [datum 3] , van Guinese nationaliteit, V-nummer: [nummer 3]
[naam 4],
geboren op [datum 4] , van Guinese nationaliteit, V-nummer: [nummer 4]
[naam 5],
geboren [datum 5] , van Guinese nationaliteit, V-nummer: [nummer 5]
[naam 6],
geboren [datum 6] , van Guinese nationaliteit, V-nummer: [nummer 6]
samen: eisers
(gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 17 november 2023 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: mr. R. Roelofsen, als waarnemer van de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris. Het verzoek van eisers om via een videoverbinding aan de zitting deel te nemen vanuit de locatie van bewaring is afgewezen, omdat er mede in verband met het tijdstip van het verzoek geen geschikte zittingszaal beschikbaar was.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eisers hebben op 17 september 2023 in Nederland asiel aangevraagd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen omdat België op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eisers op 26 augustus 2020 in België een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. De staatssecretaris heeft daarom een terugnameverzoek gedaan bij de Belgische autoriteiten. [2] De Belgische autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 12 oktober 2023 geaccepteerd. [3]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verzoek om aanhouding
4. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van eisers verzocht om aanhouding totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) uitspraak heeft gedaan in lopende hoger beroepsprocedures over de vraag of ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit verzoek is ter zitting afgewezen. Ook thans ziet de rechtbank geen aanleiding om de beslissing aan te houden.
Herhaling zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eisers dat hetgeen namens hen in de zienswijze naar voren is gebracht in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. De staatssecretaris is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eisers. Voor zover eisers in beroep niet concreet hebben aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris op de zienswijze volgens hen niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eisers in beroep hebben aangevoerd. [4]
Het beroep van eisers
6. Eisers betogen dat ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij stellen dat de informatie waarop de staatssecretaris de bestreden besluiten heeft gebaseerd, is verouderd en dat zij geen garantie hebben dat ze na overdracht aan België in de opvang terecht kunnen. Eisers wijzen erop dat zij eerder uit de reguliere opvang zijn verwijderd en daarbij zijn mishandeld. Eisers weten niet wat de stand van zaken van hun asielaanvraag in België is. Eisers betogen verder dat de staatssecretaris onvoldoende is ingegaan op hun medische situatie en dat de staatssecretaris onderzoek had moeten doen naar mogelijke ontwikkelingsschade bij de kinderen. Volgens eisers moet de staatssecretaris hun asielaanvraag in behandeling nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank beoordeelt de situatie van eisers als Dublinclaimanten bij terugkeer naar België. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om het tegendeel aannemelijk te maken.
7.1.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit kan worden gegaan dat België de internationale verplichtingen nakomt. De staatssecretaris heeft daarbij aangegeven dat uit diverse bronnen, waaronder de getroffen interim measures door het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) kan worden afgeleid dat de Belgische opvang onder grote druk staat. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris verwezen naar vier brieven [5] van de Belgische autoriteiten, die als bijlage bij het bestreden besluit zijn gevoegd en ook in de beroepsprocedure zijn overgelegd. Daarnaast heeft de staatssecretaris verwezen naar informatie afkomstig van de European Union agency for asylum (EUAA) [6] en informatie van het Federaal agentschap voor de opvang van asielzoekers (Fedasil) [7] . Volgens de staatssecretaris blijkt uit de informatiebronnen dat, hoewel het opvangsysteem onder druk staat, het niet zo is dat er in absolute zin geen opvangvoorziening beschikbaar is. Bovendien blijkt volgens de staatssecretaris dat voorrang wordt toegekend aan kwetsbare groepen, zoals gezinnen. De staatssecretaris heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat de tekortkomingen in de opvang in België de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken voor een gezin zoals dat van eisers. Volgens de staatssecretaris bieden de autoriteiten van België voldoende garantie dat het verzoek van eiseres om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen en dat zij opgevangen zullen worden overeenkomstig de verdragsverplichtingen en de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht.
7.2.
De rechtbank overweegt dat uit de onder 7.1 genoemde brieven en andere informatiebronnen volgt dat families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen na hun verzoek om internationale bescherming onmiddellijk een opvangplaats in België krijgen toegewezen. Eisers hebben geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van deze informatie. Eisers hebben ook niet met stukken onderbouwd dat zij, als gezin met minderjarige kinderen, geen opvangplaats toegewezen zullen krijgen. De rechtbank ziet daarom geen reden om eraan te twijfelen dat het gezin van eisers wordt aangemerkt als kwetsbaar, en dat eisers om die reden voorrang zullen krijgen bij toekenning van een opvangplek in België.
Bijzondere individuele omstandigheden
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eisers hebben hun verklaringen over wat hen eerder in België zou zijn overkomen namelijk niet onderbouwd. Er zijn weliswaar foto's overgelegd, maar de gemachtigde van eisers heeft ter zitting aangegeven dat de rechtbank zich daarover niet hoeft uit te laten, omdat uit de foto's niet kan worden afgeleid dat het om eisers gaat, wat erop precies is te zien en van wanneer de foto's zijn. Voor wat betreft de stelling van eisers dat zij eerder uit de opvang zijn verwijderd, heeft de gemachtigde van de staatssecretaris ter zitting aangegeven dat, er vanuit gaande dat dit daadwerkelijk is gebeurd, dit te maken kan hebben met het feit dat eisers hun aanvraag in België hebben ingetrokken, hetgeen kan worden afgeleid uit de grondslag van het claimakkoord. [8]
8.1.
Ten aanzien van de medische voorzieningen is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de medische voorzieningen in België niet vergelijkbaar zijn met die van Nederland of voor hen niet ter beschikking staan. Eisers hebben geen stukken overgelegd ter onderbouwing van deze stelling.
8.2.
De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat bij overdracht aan België sprake zou zijn van ontwikkelingsschade bij de kinderen. Eisers hebben dit niet met objectieve stukken of verklaringen van deskundigen aannemelijk gemaakt. Eisers stellen dat de kinderen in Nederland op school zitten en rust nodig hebben, maar zij hebben verder geen redenen aangedragen om aannemelijk te maken dat hun kinderen in Nederland moeten blijven. De staatssecretaris heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen dat het voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van eisers kinderen noodzakelijk is om een asielprocedure in Nederland te doorlopen en dat er vanuit mag worden gegaan dat België zijn internationale verdragsverplichtingen nakomt en ervoor zorgt dat de kinderen de zorg krijgen die zij eventueel nodig zouden hebben.
8.3.
Samengevat is niet gebleken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan België van onevenredige hardheid getuigt. [9] Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat eisers bij overdracht aan België een reëel risico lopen op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers niet in behandeling hoeft te nemen en dat eisers kunnen worden overgedragen aan België. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 18, eerste lid, onder d van de Dublinverordening.
3.Artikel 18, eerste lid, onder c van de Dublinverordening.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028).
5.Het betreft de brieven van 9 maart 2023, 28 maart 2023, 26 september 2023 en 28 september 2023.
8.Artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening.
9.Zie artikel 17 van de Dublinverordening en het beleid, neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.