ECLI:NL:RBDHA:2024:8074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduring maatregel van bewaring ex artikel 59 Vw

Op 25 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 behandeld, maar eiser is niet verschenen. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het vorige onderzoek op 12 april 2024 rechtmatig was. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure. Er zijn geen aanknopingspunten dat Marokko voor eiser geen laissez-passer (lp) zal afgeven. Eiser heeft geen actie ondernomen om zijn situatie te verduidelijken en kan zijn verklaring dat hij uit Libië komt niet onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel dan bewaring heeft opgelegd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20194

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 25 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 april 2024 (in de zaak NL24.14466) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 12 april 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is en dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet voortvarend handelt en dat er geen zicht op uitzetting is binnen afzienbare tijd. Eiser stelt dat de staatssecretaris zal moeten aangeven dat in soortgelijke gevallen (geen onderliggende ID-documenten, nog geen presentatie in persoon gepland en geen bevestiging van nationaliteit en identiteit) er na vier maanden bewaring een laissez-passer (lp) wordt verstrekt. Bij gebreke daarvan is er volgens eiser geen zicht op uitzetting.
Oordeel rechtbank
4. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. De staatssecretaris heeft sinds het sluiten van het vorige onderzoek in de vorige procedure tweemaal gerappelleerd, te weten op 16 april 2024 en 13 mei 2024 en één vertrekgesprek met eiser gevoerd, te weten op 24 april 2024. De staatssecretaris heeft de rechtbank laten weten dat het volgende vertrekgesprek gepland staat op 30 mei 2024. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt. [1] Er zijn geen aanknopingspunten dat Marokko voor eiser in het bijzonder geen lp zal afgeven. Hiertoe acht de rechtbank het enkele tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het feit dat deze nog niet tot afgifte heeft geleid nog niet van zwaarwegende betekenis. Er is immers niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser geen lp zal worden afgegeven. Daarom is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat voor eiser geen lp zal worden verstrekt. Bovendien blijkt uit het vertrekgesprek dat eiser nog steeds niet volledig en actief meewerkt. Eiser heeft geen actie ondernomen en daarbij als reden gegeven dat hij niet uit Marokko, maar uit Libië komt. Eiser kan de verklaring dat hij uit Libië komt niet onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in deze enkele verklaring van eiser terecht geen aanleiding heeft hoeven zien om een lp-traject bij Libië op te starten.
4.2.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de staatssecretaris aan eiser terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiser in het verstrekgesprek aangeeft dat het goed met hem gaat, maar dat hij graag naar Italië wil om zijn zoon te zien en om de littekens op zijn been te laten behandelen. In deze verklaringen van eiser heeft de staatssecretaris terecht geen aanleiding hoeven zien om aan eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. De rechtbank is verder niet gebleken van persoonlijke omstandigheden van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zijn eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling 14 november 2022 met nummer ECLI:NL:RVS:2022:3269 en 8 augustus 2023 met nummer ECLI:NL:RVS:20233033).