ECLI:NL:RBDHA:2024:8109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL 23 26458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende tijdelijke bescherming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.M. Bell, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar werd meegedeeld dat haar tijdelijke bescherming, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG, zou eindigen. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit verzoek kennelijk ongegrond is. Dit oordeel is gebaseerd op een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak (NL23.26457), waarin de rechtbank al had beslist op het beroep dat aan het verzoek om voorlopige voorziening ten grondslag lag. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft daarnaast verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt. Deze kosten zijn vastgesteld op € 875, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft de beslissing genomen buiten zitting, op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26458

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Bell),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 30 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat haar tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft verder aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Bij uitspraak van vandaag in de zaak met nummer NL23.26457 heeft de rechtbank beslist op het beroep waarop dit verzoek om een voorlopige voorziening betrekking heeft. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. Om die reden wordt het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.
2. In de afdoening van het beroep ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
 veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten ter hoogte van € 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.