In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit, op 20 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Eiser heeft op 26 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarna verweerder op 30 augustus 2023 deze aanvraag afwees als ongegrond. Eiser heeft in zijn aanvullende gronden aangegeven dat hij het niet eens is met dit besluit en heeft zijn beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.
Eiser stelt dat hij gevlucht is vanwege de onveilige situatie in Syrië en vreest voor vervolging vanwege zijn christelijke geloof. Verweerder heeft echter de geloofwaardigheid van eisers vrees betwist, met de argumentatie dat eiser eerder zonder problemen naar Syrië is teruggekeerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.
De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, maar verklaart het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2023 gegrond. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.187,50.