ECLI:NL:RBDHA:2024:8111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL23.5820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Syrische nationaliteit met beroep tegen afwijzing en motiveringsgebrek

In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit, op 20 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Eiser heeft op 26 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarna verweerder op 30 augustus 2023 deze aanvraag afwees als ongegrond. Eiser heeft in zijn aanvullende gronden aangegeven dat hij het niet eens is met dit besluit en heeft zijn beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

Eiser stelt dat hij gevlucht is vanwege de onveilige situatie in Syrië en vreest voor vervolging vanwege zijn christelijke geloof. Verweerder heeft echter de geloofwaardigheid van eisers vrees betwist, met de argumentatie dat eiser eerder zonder problemen naar Syrië is teruggekeerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, maar verklaart het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2023 gegrond. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten, die zijn vastgesteld op € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5820

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Inleiding

1. Eiser heeft op 20 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft op 26 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 30 augustus 2023 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Eiser heeft in de aanvullende gronden van 13 september 2023 aangegeven dat hij het niet eens is met het besluit van 30 augustus 2023 en dat hij het beroep daarom handhaaft. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991. Eiser is gevlucht vanwege de algemene veiligheidssituatie in Syrië en omdat hij zijn militaire dienstplicht niet wilde vervullen. Eiser vreest dat hij bij terugkeer alsnog verplicht zal worden om zijn militaire dienstplicht te vervullen. Eiser vreest daarnaast dat hij gedood of ontvoerd zal worden door islamitisch extremistische groeperingen omdat hij een christen is.
2.1.
Volgens verweerder bevat eisers asielrelaas de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen vanwege het behoren tot een christelijke minderheidsgroep.
Verweerder vindt eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder vindt niet geloofwaardig dat eiser problemen heeft ondervonden vanwege het behoren tot een christelijke minderheidsgroep. Eiser is daarom geen vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [2] In het geval van eiser moet daarnaast worden afgeweken van het algemene uitgangspunt dat een reëel risico op ernstige schade wordt aangenomen bij vreemdelingen uit Syrië. Uit individuele omstandigheden is namelijk gebleken dat eiser dit risico niet meer loopt. Eiser is in 2021 twee keer voor een korte periode teruggekeerd naar Syrië en heeft daarbij geen problemen ondervonden. Daarom ligt de bewijslast nu bij eiser om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [3] Hier is eiser niet in geslaagd. Indien eiser in reservistendienst zou moeten, komt eiser gelet op het Informatiebericht (IB) 2022/105 en het beleid als geformuleerd in paragraaf C2/3.2 Van de Vreemdelingencirculaire (Vc) ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van dienstweigering desertie. Eiser had namelijk eerst een vrijstelling en hij heeft zijn militaire dienstplicht later afgekocht.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Volgens eiser is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen omdat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd over de problemen die eiser heeft ondervonden vanwege het behoren tot een christelijke minderheidsgroep. Dat systematische vervolging van christenen niet plaatsvindt in Syrië zoals verweerder stelt in de beschikking, betekent niet dat vervolging in zijn geheel niet voorkomt. Nu verweerder niet heeft doorgevraagd naar eisers persoonlijke problemen, dient hij eiser het voordeel van de twijfel te geven. Verweerder heeft bovendien de ongeloofwaardigheid van eisers problemen onvoldoende gemotiveerd omdat er geen strijdigheden in eisers verklaringen zijn geconstateerd. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte gesteld dat eiser geen reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer. Verweerder heeft namelijk niet deugdelijk gemotiveerd waarom het risico op ernstige schade voor Syriërs die niet eerder zijn teruggekeerd verschilt van het risico voor Syriërs die wel eerder zijn teruggekeerd. Dat Syriërs die eerder zijn teruggekeerd een subjectieve afweging hebben gemaakt om terug te keren maakt het voorgaande niet anders. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende getoetst aan de factoren die genoemd worden in het IB 2023/19 waarin verweerders beleid ten aanzien van Syrische vreemdelingen die eerder zijn teruggekeerd verder is uitgewerkt. Ook keert verweerder ten onrechte de bewijslast om enkel omdat eiser eerder is teruggekeerd. Dit volgt niet uit het IB 2023/19. Verweerder dient daarnaast bij de beoordeling van het risico op ernstige schade te betrekken dat dit risico groter is na een illegale uitreis en bij terugkeer vanuit Nederland, nu Nederland door de Syrische autoriteiten als een vijandige staat wordt gezien. De voorgaande keren dat eiser terugkeerde naar Syrië kwam hij uit een bevriende staat. Dat is een essentieel verschil. Gelet hierop heeft eiser wel degelijk aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Ten aanzien van eisers vrees om alsnog de militaire dienstplicht te moeten vervullen heeft verweerder ten onrechte niet betrokken dat eisers smeergeld heeft moeten betalen om zijn dienstplicht af te kopen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?

Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen

4. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb [4] wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4.1.
Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken op 20 september 2022 en dat eiser verweerder bij brief van 30 januari 2023 in gebreke heeft gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 26 februari 2023 beroep heeft ingesteld. De rechtbank stelt ook vast dat verweerder bij besluit van 30 augustus 2023 alsnog op eisers aanvraag heeft beslist.
4.3.
In reactie op het door verweerder genomen besluit van 30 augustus 2023 heeft eiser de rechtbank laten weten zijn beroep te handhaven.
Conclusie en gevolgen
4.4.
Nu verweerder op eisers aanvraag heeft beslist, is het belang van eiser bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag komen te vervallen. Het beroep voor zover dat gericht is tegen niet-tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
4.5.
Nu de wettelijke beslistermijn door verweerder is overschreden en pas na overschrijding van deze termijn een besluit op de aanvraag van eiser is genomen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het beroep dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen op eisers aanvraag vast op € 437,50 - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Het beroep gericht tegen het alsnog genomen besluit

5. Uit het IB 2023/19 en paragraaf C7/33.4.4. van de Vc volgt dat verweerder er in beginsel vanuit gaat dat een vreemdeling uit Syrië bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Reden voor deze beleidsbepaling is dat het beeld en de informatie over het risico bij terugkeer niet eenduidig zijn en de risico’s bij terugkeer dus niet volledig zijn in te schatten door verweerder. Syrische vreemdelingen krijgen daarom in beginsel het voordeel van de twijfel. Dit algemene uitgangspunt geldt niet als uit de individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Hiervan is in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië en daarbij geen substantiële problemen heeft ondervonden.
5.1.
Uit de toelichting op WBV 2022/24 blijkt dat paragraaf C7/33.4.4. van de Vc is gewijzigd naar aanleiding van het algemeen ambtsbericht van 17 juni 2022. Hieruit volgt dat het risico voor burgers meer dan in voorgaande ambtsberichten volgt uit de repressie van het regime en de andere feitelijke machthebbers dan uit de algemene veiligheidssituatie. Het ambtsbericht schetst een beeld van zware repressie en mensenrechtenschendingen in alle delen van het land.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat zij het hiervoor genoemde beleid met betrekking tot eerder teruggekeerde Syriërs niet in strijd acht met het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de EU. Er vindt immers in beginsel een individuele toets plaats naar aanleiding van de aangevoerde vrees en de relevante feiten en omstandigheden. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat verweerder in die gevallen zorgvuldig en grondig toetst aan de hiervoor genoemde bepalingen en dat de conclusie dat er geen reëel risico bestaat voor vervolging dan wel schending van artikel 3 van het EVRM deugdelijk gemotiveerd is.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval echter onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat eiser geen reëel risico meer loopt op ernstige schade door repressieve acties van de Syrische regering. Dat eiser Syrië twee keer voor korte duur heeft bezocht in 2021 en dat hij tijdens een van die bezoeken een paspoort heeft aangevraagd biedt hiervoor onvoldoende onderbouwing. De bezoeken waren immers van korte duur en de kans daarmee slachtoffer te worden van de zware repressie in Syrië is daarmee kleiner dan bij een situatie van duurzame en definitieve terugkeer. Bovendien had eiser ten tijde van de bezoeken een verblijfsstatus in Nigeria, waar hij tevens woonde en werkte. Bij zijn bezoeken van eiser aan Syrië kwam eiser dus vanuit een bevriende natie en niet vanuit het als vijandig bestempelde Nederland. Gelet op het voorgaande, en in het licht van het geldende beleid ten aanzien van niet teruggekeerde Syriërs, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat uit individuele feiten en omstandigheden volgt dat eiser bij terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade.
5.4.
Nu het beroep reeds hierom gegrond wordt verklaard, behoeven de overige
beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag te nemen. Dit omdat verweerder eerst zelf een nieuwe geloofwaardigheids- en zwaarwegendheidsbeoordeling zal moeten uitvoeren. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder binnen acht weken een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het beroep dat gericht is op het alsnog genomen besluit vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen het besluit van 30 augustus 2023 gegrond;
 vernietigt het besluit van 30 augustus 2023;
 draagt verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de totale proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50 -.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
4.Algemene wet bestuursrecht.