ECLI:NL:RBDHA:2024:8117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20793
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht met betrekking tot zicht op uitzetting naar Algerije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 14 februari 2024, is onderwerp van toetsing door de rechtbank. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de rechtbank op 10 mei 2024 geïnformeerd over het voortduren van de bewaring, wat gelijkgesteld wordt met een door eiser ingesteld beroep. Eerder, op 4 maart 2024, heeft de rechtbank deze maatregel al getoetst.

De rechtbank overweegt dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring tot het sluiten van het onderzoek op 27 februari 2024 rechtmatig was. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is, maar de rechtbank oordeelt dat er wel degelijk zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, zoals recentelijk is geoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Daarnaast voert eiser aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt, met meerdere rappelacties en gesprekken met eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding om te concluderen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20793

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Ocak),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: R.L.F. Zandbelt ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze maatregel is opgelegd op 14 februari 2024 en duurt nog voort.
1.1.
De staatssecretaris heeft de rechtbank op 10 mei 2024 van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.2.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst bij uitspraak van 4 maart 2024.
1.3.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daar op gereageerd en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [1]
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 4 maart 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (27 februari 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat hij al drie maanden in bewaring zit en er nog steeds geen uitzetting is geëffectueerd.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs geoordeeld dat ten aanzien van Algerije (weer) zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. [2] Wat eiser aanvoert is geen aanleiding voor een ander oordeel.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering, omdat de staatssecretaris slechts een paar keer heeft gerappelleerd sinds de vorige uitspraak van de rechtbank en er maar een paar keer met eiser is gesproken in het kader van zijn vertrek.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris werkt voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Sinds het sluiten van het vooronderzoek op 27 februari 2024 in het eerste beroep van eiser heeft de staatssecretaris namelijk drie keer gerappelleerd, namelijk op 5 en 28 maart 2024 en op 16 april 2024. Daarnaast hebben er twee vertrekgesprekken met eiser plaatsgevonden op 19 maart 2024 en op 23 april 2024. Ook staat er op 30 mei 2024 een presentatie van eiser aan de Algerijnse autoriteiten gepland.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
2.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
3.Vergelijk ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.