ECLI:NL:RBDHA:2024:8120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris had de bewaring op 25 april 2024 opgeheven, maar eiser stelde beroep in tegen het bestreden besluit en vroeg tevens om schadevergoeding. De rechtbank behandelde de zaak op 21 mei 2024 via een beeldverbinding, waarbij zowel eiser als de staatssecretaris zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had eerder een beschikking ontvangen waarin stond dat hij Nederland binnen een maand moest verlaten, maar hieraan had hij niet voldaan. De rechtbank concludeerde dat de zware grond voor de bewaring, namelijk het niet naleven van de vertrekverplichting, was voldaan.

Eiser voerde aan dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten toepassen, omdat hij bij zijn familie verbleef en zich wilde vestigen in Nederland. De rechtbank verwierp deze stelling, omdat de staatssecretaris op basis van de aangevoerde gronden terecht had geoordeeld dat minder dwingende maatregelen niet effectief zouden zijn. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen, in aanwezigheid van griffier T.M.T. Brandsma, en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. Bij bestreden besluit van 10 april 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
1.1.
De staatssecretaris heeft op 25 april 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.2.
Eiser heeft op 10 mei 2024 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
Eiser betwist de zware grond 3c. Hiertoe voert hij aan dat de staatssecretaris wist dat eiser EU-onderdaan is en dat hij daarom in Nederland mocht verblijven.
3.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Aan eiser is op 6 februari 2024 een beschikking uitgereikt waarin vermeld is dat hij geen rechtmatig verblijf meer had op grond van het Unierecht en dat hij Nederland binnen één maand moest verlaten. Hij heeft niet voldaan aan deze vertrekverplichting. Daarmee is voldaan aan de zware grond 3c. Uit de gronden volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris voorafgaande aan de opheffing van de bewaring had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij bij zijn familie in Nederland verbleef. Daarnaast was eiser hier om zich te vestigen en heeft hij ook een tijd een baan gehad.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dat eiser bij zijn familie wilde verblijven is onvoldoende voor een ander oordeel. Verder had eiser zijn wens om zich in Nederland te vestigen naar voren moeten brengen in de procedure waar is vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eisers verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.