ECLI:NL:RBDHA:2024:8144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van vreemdelingenrecht en bestuursrecht

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in een penitentiair ziekenhuis was geplaatst wegens voedselweigering. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 mei 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 24 mei 2024, waar eiser via telehoren aanwezig was, heeft de rechtbank de beroepsgronden besproken en de rechtmatigheid van de bewaring getoetst.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom lichte grond 4e aan eiser was tegengeworpen, maar dat de zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3i en de lichte gronden 4a, 4c en 4d in samenhang voldoende waren om aan te nemen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had geen grensoverschrijdingsdocument en had zich niet gehouden aan de op hem opgelegde meldplicht. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat een lichter middel niet volstond om de uitzetting van eiser te verzekeren.

De rechtbank stelde vast dat er zicht op uitzetting naar Algerije was, en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld met betrekking tot de aanvraag van een laissez-passer. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier mr. H.A. van der Wal, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20416

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) van de penitentiaire inrichting Haaglanden. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure
ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op
29 juli 2022 een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen is opgelegd. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
4.1.
Ter zitting is door de staatssecretaris toegelicht dat eiser vanuit detentiecentrum Rotterdam is overgeplaatst naar het JCvFZ van de penitentiaire inrichting Haaglanden omdat hij sinds 21 mei 2024 voedsel weigert. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat dit geen gevolgen heeft voor de grondslag van de bewaring.
Gronden
5. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris zware grond 3i in de maatregel bewaring niet heeft aangekruist maar deze grond wel van een motivatie heeft voorzien. Op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 juli 2012 mag deze grond worden meegenomen. [1]
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat lichte grond 4e ten onrechte aan eiser is tegengeworpen. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de strafbare feiten waarvan eiser is verdacht dan wel veroordeeld aanleiding geven om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De enkele stelling van de staatssecretaris dat eiser door het plegen van strafbare feiten bewust het risico neemt weer vast te komen zitten en daardoor niet beschikbaar zal zijn, is onvoldoende.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3i en lichte gronden 4a, 4c en 4d in samenhang gezien met de daarbij gegeven toelichting, voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser beschikt immers niet over een grensoverschrijdingsdocument en dus ook niet over een visum of inreisstempel van het Schengengebied, eiser heeft daarnaast meermaals verklaard Nederland illegaal te zijn in gereisd (3a). Niet wordt betwist en feitelijk juist is dat eiser zich niet heeft gehouden aan de op hem opgelegde meldplicht (3b) en aan hem op 29 juli 2022 een terugkeerbesluit en op 10 augustus 2023 een inreisverbod voor twee jaar is opgelegd (3c). Eiser heeft hieraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of geldende termijn gevolg gegeven. De staatssecretaris heeft daarnaast terecht aan eiser tegengeworpen dat hij gedurende zijn tijd in Nederland geen initiatief genomen om zijn identiteit aan te tonen. Eiser heeft daarnaast een valse naam opgegeven aan de politie en wilde voorafgaand aan het opleggen van deze maatregel niet meewerken aan identiteitsonderzoek (3c)
.Eiser heeft daarnaast meermaals verklaard niet terug te willen keren naar Algerije. Ook geeft hij aan naar Frankrijk te willen wanneer hij Nederland moet verlaten, wat hem niet is toegestaan (3i).
Tot slot zijn de lichte gronden terecht aan eiser tegengeworpen; zo heeft eiser zijn onrechtmatige verblijf niet gemeld bij de korpschef en heeft hij geen gehoor gegeven aan de opgelegde meldplicht (4a), verklaart hij niet over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken (4c) en heeft hij onvoldoende middelen van bestaan (4d). De staatssecretaris heeft daarmee in de maatregel deugdelijk gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser heeft verklaard trouwplannen met zijn vriendin in Frankrijk te hebben, dat de datum zou zijn gesteld op 15 juli 2024 en dat hier al voorbereidingen voor zijn getroffen. Deze omstandigheid is onvoldoende voor het oordeel dat een lichter middel opgelegd had moeten worden. Dat eiser aangeeft problemen te hebben in Algerije vanwege een conflict in de relationele sfeer leidt eveneens niet tot een ander oordeel nu dit een mogelijke asielgrond betreft en dit niet in onderhavige procedure voorligt.
6.1.
De staatssecretaris heeft verder de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken. Door de staatssecretaris is daarbij aangegeven dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Zoals gezegd weigert eiser voedsel sinds 21 mei 2024 en is hij in dat kader overgeplaatst naar het JCvSZ waar hem de nodige zorg kan worden geboden. Ten aanzien van het recente gewelddadige gedrag van eiser in detentie overweegt de staatssecretaris dat het personeel in het detentiecentrum hierop is voorbereid.
Voortvarendheid
7. Eiser voert aan dat onvoldoende voortvarend is gehandeld nu pas op 17 mei 2024 een aanvraag voor een laissez-passer (lp) ten behoeve van eiser naar de Algerijnse autoriteiten is verzonden. Eiser verbleef voorafgaand aan de bewaring sinds 25 maart 2024 in strafdetentie dus er had eerder door de staatssecretaris gehandeld kunnen en moeten worden.
7.1.
Door de staatssecretaris is ter zitting nader toegelicht dat de lp-aanvraag in februari 2024 al was opgestart maar deze vanwege een onvolledigheid op 17 mei 2024 is verzonden. De rechtbank is van oordeel dat dit voldoende voortvarend is nu dit op dag vijf van de bewaring alsnog is gebeurd. Daarnaast is op 16 mei 2024 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank heeft er begrip voor dat de aandacht op dit moment in eerste instantie is gericht op de stabilisatie van de gezondheid van eiser, nu hij voedsel weigert en is overgebracht naar een penitentiair ziekenhuis.
Zicht op uitzetting
8. Ten aanzien van het zicht op uitzetting naar Algerije verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2024 [2] . In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in het algemeen naar Algerije niet (meer) ontbreekt. Dit geldt eveneens voor ongedocumenteerde vreemdelingen zoals eiser. Ter zitting heeft de staatssecretaris daarbij toegelicht dat er vanaf januari tot en met april 2024 202 lp-aanvragen zijn ingediend, dat er 40 presentaties hebben plaatsgevonden, dat er 65 nationaliteitsbevestigingen hebben plaatsgevonden en dat er 25 lp’s zijn afgegeven. Deze cijfers zijn in lijn met de cijfers waarover de Afdeling in genoemde uitspraak heeft geoordeeld; de rechtbank is dan ook van oordeel dat ten aanzien van Algerije zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS2012:BX0747.