ECLI:NL:RBDHA:2024:8282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, een Poolse nationaliteit, werd op 13 mei 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser was het niet eens met deze maatregel en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank beoordeelde of de bewaring rechtmatig was en of de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring voldoende had gemotiveerd, met name op basis van de gronden 3b en 3c van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser had zich eerder onttrokken aan het toezicht en had geen gevolg gegeven aan eerdere besluiten om Nederland te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure, aangezien er tijdig toestemming was gevraagd aan het Openbaar Ministerie en een vlucht was aangevraagd. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20484
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: S. Faddach).

Inleiding

Op 13 mei 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevr. Veldhuis-Cosic. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1983.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Weliswaar is ten onrechte opgemerkt dat eiser geen identiteitsdocument kan tonen, maar er is ook toegelicht dat eiser van zijn illegale verblijf geen melding heeft gemaakt bij de korpschef en dat is feitelijk juist. Eiser heeft dat ook niet betwist. Ook de zware grond onder 3c is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Aan eiser is op 27 mei 2016 een besluit uitgereikt, waarin staat dat hij niet langer rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht en Nederland moet verlaten. Eiser heeft hier geen gevolg aan gegeven.
4. De zware gronden onder 3b en 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
De voortvarendheid
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hij werkt mee, en de staatssecretaris heeft zijn paspoort al sinds 13 mei 2024. Ook gaat het om een vlucht naar Polen, en niet naar een moeilijk land als bijvoorbeeld Afghanistan. De vlucht had dus eerder geboekt moeten worden.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Op 14 mei 2024 is toestemming gevraagd aan het Openbaar Ministerie (OM) om eiser uit te zetten. Vervolgens is op 16 mei 2024 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat op diezelfde dag een vlucht is aangevraagd, en dat een vluchtakkoord is ontvangen voor 27 mei 2024. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de uitzetting van eiser daarmee voldoende voortvarend ter hand heeft genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.