ECLI:NL:RBDHA:2024:8342
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag
In deze zaak heeft eiser op 19 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 25 januari 2023 was ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit moet nemen. Echter, in dit geval was er een uitzondering van toepassing omdat onderzocht werd of een andere lidstaat, Polen, verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De beslistermijn voor verweerder begon pas te lopen op het moment dat Nederland verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag, wat op 3 januari 2024 het geval was. Hierdoor eindigt de wettelijke beslistermijn van zes maanden op 3 juli 2024, maar met de inwerkingtreding van de WBV 2023/3 is deze termijn verlengd met negen maanden, wat betekent dat de beslistermijn pas op 3 april 2025 eindigt.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser op 30 januari 2024 te vroeg is ingediend, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Daarom verklaart de rechtbank het beroep van eiser tegen het uitblijven van een besluit op zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.