ECLI:NL:RBDHA:2024:8347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL24.572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van E&S-signalering en actieve ongewenstverklaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Albanese nationaliteit, had een verzoek ingediend om de opheffing van zijn signalering in het Executie & Signalering (E&S) systeem. Dit verzoek werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat eiser nog steeds een actieve ongewenstverklaring had. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de voorwaarden voor het opheffen van de signalering en de ongewenstverklaring. Eiser had eerder meerdere verzoeken ingediend om zijn ongewenstverklaring op te heffen, maar deze waren steeds afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldeed voor het opheffen van de signalering, en dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de signalering niet kon worden opgeheven zonder dat de ongewenstverklaring was opgeheven.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over het Unierecht en het evenredigheidsbeginsel beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris niet onterecht had gehandeld door de signalering niet op te heffen. De rechtbank benadrukte dat de signalering in het E&S-systeem uitsluitend is geregeld in nationale beleidsregels en dat er geen aanleiding was om van deze regels af te wijken. Eiser kreeg geen gelijk en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de eerdere beslissing van de staatssecretaris blijft staan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.572

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: T. Arts en mr. S.J.R.R. Brock).

Inleiding

In het besluit van 15 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om zijn signalering in het systeem Executie & Signalering (E&S) op te heffen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2024 op een zitting behandeld in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eiser heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op wat eiser naar voren heeft gebracht over zijn inkomen, en gelet op het door hem ondertekende formulier, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Van eiser zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
Feiten
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991 en heeft de Albanese nationaliteit. In het besluit van 8 juni 2017 heeft verweerder eiser tot ongewenst vreemdeling verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dit betekent dat eiser niet in Nederland mag verblijven. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Op 5 mei 2020 heeft eiser bij verweerder een verzoek ingediend om opheffing van zijn ongewenstverklaring. In het besluit van 11 mei 2020 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. In het besluit van 9 november 2020 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12466, is het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er is nog geen uitspraak gedaan op dit hoger beroep.
4. Op 30 juni 2022 heeft eiser opnieuw bij verweerder een verzoek ingediend om opheffing van zijn ongewenstverklaring. In het besluit van 13 september 2022 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. In het besluit van 3 maart 2023 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Er is nog geen uitspraak gedaan op dit beroep.
5. Deze zaak gaat over eisers verzoek aan verweerder van 23 maart 2023 om opheffing van zijn signalering in het E&S-systeem. Dit systeem is een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee waarin mensen worden gesignaleerd die niet in Nederland mogen zijn. Volgens eiser komt zijn signalering voor opheffing in aanmerking omdat hij sinds zijn overlevering aan Italië op 15 mei 2017 niet meer in Nederland is geweest, omdat hij destijds ongewenst is verklaard vanwege een relatief licht strafrechtelijk verwijt, omdat hij daar nu spijt van heeft en omdat de Nederlandse Staat geen belang meer heeft bij het handhaven van de signalering.
Standpunten
6. In het besluit van 1 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van onderdeel A2/12.12.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) aangezien hij nog een actieve ongewenstverklaring heeft. Vervolgens heeft verweerder het verzoek opgevat als een verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring. Volgens verweerder heeft eiser echter niet onderbouwd dat hij ten minste vijf achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven, zodat zijn ongewenstverklaring niet kan worden opgeheven. Dat er zes jaren zijn verstreken sinds de ongewenstverklaring en dat eiser spijt stelt te hebben, maakt volgens verweerder niet dat de ongewenstverklaring kan worden opgeheven zonder dat is aangetoond dat aan de voorwaarden is voldaan. Ten slotte zijn er volgens verweerder geen andere bijzondere feiten en omstandigheden die daartoe nopen.
7. Eiser heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Dit betekent dat het volgens verweerder meteen duidelijk was dat eisers bezwaar niet tot een ander oordeel kan leiden, zodat eiser niet gehoord hoefde te worden over zijn bezwaar.
8. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder het verzoek en het bezwaarschrift verkeerd heeft getoetst door ook te bekijken of zijn ongewenstverklaring kan worden opgeheven. Er is echter expliciet enkel gevraagd om opheffing van de E&S-signalering. Verder heeft verweerder miskend dat een E&S-signalering kan worden gewist als sprake is van gewijzigde omstandigheden, en dat daarvan sprake is, gelet op wat bij het verzoek is vermeld. Dit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Hierbij beroept eiser zich onder meer op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 april 2023, ECLI:EU:C:2023:341. Als laatste voert eiser aan dat verweerder ten onrechte terugvalt op het moeten aanleveren van bewijsstukken, terwijl ook bij het ontbreken daarvan een belangenafweging moet worden gemaakt. Verweerder heeft dat ten onrechte niet gedaan, terwijl het niet langer evenredig is om de signalering te handhaven.
9. Verweerder heeft in het verweerschrift meegedeeld dat aan het juiste kader is getoetst, te weten onderdeel A2/12.12.2 van de Vc, en dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Omdat de signalering kan worden opgeheven als de ongewenstverklaring zou zijn opgeheven, is getoetst of eiser voor dat laatste in aanmerking komt. Hij heeft echter niet de stukken overgelegd op grond waarvan dat kan worden vastgesteld. De belangen van verweerder bij een juiste registratie omwille van de uitvoering en handhaving van maatregelen zoals een ongewenstverklaring zijn groot, terwijl eiser geen belangen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de signalering hem onevenredig treft. De verwijzing naar het Europese recht gaat niet op, omdat het hier gaat om een signalering in een nationaal systeem.
10. Tijdens de zitting hebben eiser en verweerder over en weer op elkaars standpunten kunnen reageren. De rechtbank zal het bestreden besluit toetsen aan de hand van de beroepsgronden.
Beoordeling van de beroepsgronden
11. Volgens onderdeel A2/12.12 van de Vc kan verweerder een signalering wissen als sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanzetten tot het wissen van de signalering. Daarvan is in ieder geval sprake als de grondslag voor de signalering is komen te vervallen, als de vreemdeling aantoont dat de signalering op onterechte gronden berust of als de vreemdeling verblijf in Nederland of een andere lidstaat wordt toegestaan.
12. Volgens onderdeel A2/12.12.2 van de Vc kan een signalering in het E&S-systeem worden gewist als de termijn die ten grondslag ligt aan de signalering is verstreken, als de onderliggende maatregel wordt opgeheven en als de mvv-sticker van de mvv-plichtige vreemdeling die niet (langer) aan de voorwaarden waaronder de mvv is afgegeven voldoet wordt doorgehaald.
13. Niet in geschil is dat eiser een actieve ongewenstverklaring heeft. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor opheffing van zijn E&S-signalering. Dat de ongewenstverklaring zes jaar oud is, gebaseerd is op een relatief licht vergrijp en dat eiser nu spijt betuigt, is daarvoor onvoldoende. Overigens merkt de rechtbank op dat eiser nog steeds niet in Nederland zou mogen zijn als zijn signalering ondanks de actieve ongewenstverklaring zou worden opgeheven. Dat volgt immers uit artikel 67 van de Vw en artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht. Ter zitting is er namens eiser op gewezen dat de Nederlandse autoriteiten dan niet meer kunnen zien dat hij ongewenst is verklaard. Dit is echter naar het oordeel van de rechtbank geen rechtens te honoreren belang.
14. Verder heeft verweerder niet onjuist gehandeld door uit zichzelf te beoordelen of eisers ongewenstverklaring kan worden opgeheven. Dan zou namelijk alsnog aan eisers verzoekt tot opheffing van de E&S-signalering tegemoet kunnen worden gekomen. Verweerder heeft in dit kader terecht van eiser documenten verlangd. In artikel 6.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 staat namelijk dat bij een verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring diverse documenten moeten worden overgelegd. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser dat niet heeft gedaan, zodat eisers ongewenstverklaring niet kan worden opgeheven.
15. Uit wat hiervoor onder 11 en 12 is opgenomen, blijkt dat het wissen van een signalering in het E&S-systeem uitsluitend is geregeld in nationale beleidsregels. Anders dan eiser aanvoert, heeft verweerder daarom terecht niet getoetst aan het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Het nationale recht biedt echter wel in artikel 4:84 van de Awb aan bestuursorganen de mogelijkheid om van beleidsregels af te wijken. Anders dan voorheen, mag dat ook op basis van omstandigheden die al bij het opstellen van beleidsregels zijn meegewogen. Verweerder heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan hij van zijn beleid had moeten afwijken.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt dan ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.