ECLI:NL:RBDHA:2024:8361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL23.30778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 15 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris heeft niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in gebreke is gebleven en dat het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de staatssecretaris een beslistermijn van twee weken op om alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een proceskostenvergoeding van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30778

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Spapens),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat de verweerder niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 15 oktober 2020.
De rechtbank doet uitspraak zonder het houden van een zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat er binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn asielaanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
2. Eiser heeft op 15 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 23 februari 2021 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Dit besluit is in rechte vast komen te staan, omdat hiertegen geen rechtsmiddel is aangewend. Eiser is niet tijdig overgedragen aan Zwitserland. Omdat eiser geen openstaande asielprocedure had, heeft hij op 8 juni 2022 een nieuwe aanvraag ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2024, volgt echter dat verweerder niet van eiser mocht verlangen dat hij een nieuwe aanvraag indiende, maar dat hij, als gevolg van het verstrijken van de overdrachtstermijn, alsnog definitief op de aanvraag van 15 oktober 2020 moet beslissen. [2]
2.1
De rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in haar uitspraak van 6 december 2023 geoordeeld dat de maximale beslistermijn van 21 maanden, zoals bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, begint te lopen vanaf het indienen van de asielaanvraag, dus ook in de situatie dat na die aanvraag onderzoek in het kader van de Dublinverordening heeft plaatsgevonden. In het geval van eiser is de termijn van 21 maanden aangevangen op 15 oktober 2020. Hierdoor is de beslistermijn geëindigd op 15 juli 2022. Eiser heeft verweerder op 11 september 2023 in gebreke gesteld. Dit is na het verstrijken van de beslistermijn. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het beroep is daarom ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
3. De bestuursrechter kan een termijn stellen voor het nemen van het besluit of het verrichten van een andere handeling. [3]
3.1
De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen. [4] Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft. [5]
3.2
De rechtbank ziet aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank houdt hierbij rekening met het feit dat er nog een nader gehoor moet plaatsvinden, verweerder nog een voornemen moet nemen en dat eiser vervolgens nog zijn zienswijze mag geven, voordat verweerder een besluit neemt. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank wel een kortere termijn op dan het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 8 juli 2020 ontwikkelde 8+8-wekenmodel. [6]
Welke dwangsom legt de rechtbank op?
4. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder alsnog binnen twee weken een besluit op de asielaanvraag bekend moet maken. Als verweerder dit niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
5.1
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit de artikelen 6:2 en 6:12 van de Awb.
2.ABRvS 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:881.
3.Dit volgt uit artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.
4.Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6.ABRvS 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.