ECLI:NL:RBDHA:2024:8366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse vreemdeling, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet en werd opgelegd op 3 mei 2024. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 21 mei 2024 heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geboren is in 2005 en de Marokkaanse nationaliteit heeft. Aangezien de bewaring was opgeheven, beperkte de beoordeling zich tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank moest beoordelen of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was geweest voordat deze werd opgeheven. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel feitelijk juist en voldoende toegelicht waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20311

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 21 mei 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2005 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Als zware gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
En als lichte gronden [4] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De gemachtigde van eiser voert aan dat gerefereerd wordt aan het oordeel van de rechtbank.
5. De rechtbank is van oordeel dat de gronden feitelijk juist zijn, voldoende zijn toegelicht en voldoende om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. Verder is het de rechtbank ambtshalve niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.