ECLI:NL:RBDHA:2024:8376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL23.31918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag wegens niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft verzoeker op 1 december 2022 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 5 oktober 2023 een besluit genomen waarbij de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 werd afgewezen en een terugkeerbesluit aan verzoeker werd opgelegd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld zonder het houden van een zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verzoeker de gronden van het verzoek niet heeft vermeld en dit verzuim niet tijdig heeft hersteld. Verzoeker was verplicht om in het verzoekschrift de specifieke gronden van zijn verzoek te vermelden. De rechtbank heeft verzoeker in een eerdere brief verzocht om dit verzuim te herstellen, maar verzoeker heeft hier niet op gereageerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet inhoudelijk kan worden beoordeeld en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de rechtbank is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31918

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. Verzoeker heeft op 1 december 2022 een asielaanvraag gedaan.
2. Verweerder heeft bij besluit van 5 oktober 2023 de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen en een terugkeerbesluit opgelegd aan verzoeker.
3. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van 5 oktober 2023.
4. De rechtbank doet uitspraak zonder het houden van een zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat verzoeker de gronden van het verzoek niet heeft vermeld en dat verzuim niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
6. Iemand die een verzoek tot voorlopige voorziening doet, moet in het verzoekschrift de gronden van het verzoek tot voorlopige voorziening vermelden. [1] Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank na een herstelmogelijkheid het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaren. [2]
Heeft verzoeker de gronden tijdig vermeld?
7. Verzoeker heeft geen gronden vermeld in het verzoekschrift. De rechtbank heeft verzoeker in haar brief van 4 december 2023 verzocht om binnen twee weken dit verzuim te herstellen. Verzoeker heeft binnen die termijn geen gronden ingediend. Verzoeker heeft de gronden dus niet tijdig vermeld.
Is het niet tijdig vermelden van de gronden verontschuldigbaar?
8. De rechtbank heeft in haar brief van 8 maart 2024 verzocht om binnen een week toe te lichten waarom de gronden van het verzoek niet zijn ingediend. Verzoeker heeft niet gereageerd op dit bericht en hij heeft dus geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dan ook geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

9. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, en artikel 8:8, vierde lid, van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6:6 en artikel 8:81, vierde lid, van de Awb.