ECLI:NL:RBDHA:2024:8445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL23.23678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Gambiaanse eiser in verband met vrees voor onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Gambia

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren op 3 maart 1993, heeft op 18 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd op 20 oktober 2023 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 27 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de vrees van de eiser dat zijn terugkeer naar Gambia en verblijf in een gevangenis daar een schending van artikel 3 van het EVRM tot gevolg zal hebben. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden in de Gambiaanse gevangenissen niet zodanig zijn dat zij het 'minimum level of severity' bereiken, zoals vereist door de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank wijst erop dat gedetineerden toegang hebben tot basisvoorzieningen en dat de Gambiaanse autoriteiten zich inspannen om de problemen in de gevangenissen aan te pakken.

De rechtbank verwerpt ook de stelling van de eiser dat hij vreest voor de paramilitaire groep de Junglers, omdat de bewijslast voor deze vrees bij de eiser ligt en de staatssecretaris op basis van de beschikbare landeninformatie tot de conclusie is gekomen dat deze groep geen significante rol meer speelt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23678

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. Y. van Deel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 3 maart 1993. Hij heeft op 18 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 20 oktober 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser alsmede de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser was werkzaam voor het Gambiaanse leger van 2009 tot 2014 en verrichtte bewakingsactiviteiten. Op een dag heeft hij zijn dienstwapen weggelegd om te gaan sporten en het dienstwapen was bij terugkomst weg. Er staat gevangenisstraf op het verliezen van een dienstwapen. Eiser vreest het ergste omdat er een collega is geweest die eveneens zijn dienstwapen kwijt was en die collega is verdwenen. Eiser heeft daarom Gambia verlaten. Hij is dus ook gedeserteerd. Eiser verwacht een zware straf die een schending van artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst
2. Gediend in het leger van Gambia
3. Het kwijtraken van het dienstwapen en
4. Desertie
De staatssecretaris acht de relevante elementen geloofwaardig, maar de staatssecretaris stelt dat eisers vrees, dat hij bij terugkeer naar Gambia in de gevangenis onderworpen zal worden aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, niet aannemelijk is. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
De staatssecretaris acht de stelling van eiser over zwa(a)r(der)e bestraffing niet onderbouwd. Op beide delicten rust een gevangenisstraf van maximaal twee jaar, hetgeen niet onevenredig is. De gevangenisomstandigheden zijn weliswaar slecht zijn, maar niet zo ernstig dat hierdoor een reëel risico bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Uit het meest recente USDOS-rapport [1] volgt dat de autoriteiten van Gambia niet onverschillig staan tegenover de problemen in gevangenissen. Zo doen de autoriteiten onderzoek naar mishandelingen, worden gedetineerden overgeplaatst om de overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan, zijn er sanitaire voorzieningen, hebben gedetineerden toegang tot een gemeenschappelijke luchtplaats en krijgen ze voldoende water en voedsel. Ook zijn er medische voorzieningen. De staatssecretaris heeft verder nog toegelicht dat de kwaliteit en de hoeveelheid voedsel is verbeterd en het onwettig geweld door veiligheidsfunctionarissen wordt onderzocht en bestraft. De vrees voor de paramilitaire groep de Junglers is eveneens niet aannemelijk gemaakt aangezien in het EASO-rapport [2] uit 2017 over Junglers wordt vermeld dat zij onder oud president Jammeh opereerden maar dat er inmiddels nieuwe regering is. Gelet op voorgaande landeninformatie concludeert de staatssecretaris dat de paramilitaire groep genaamd Junglers geen rol van betekenis meer speelt als paramilitaire groepering in Gambia.
Het standpunt van eiser
6. Eiser stelt dat hij bij terugkeer naar Gambia vreest te worden aangehouden en gevangengenomen voor het verlies van zijn dienstwapen en het deserteren. Gelet op de detentieomstandigheden in Gambia loopt eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Tussen partijen is - terwijl ze beschikken over dezelfde landeninformatie - in geschil of de omstandigheden in de Gambiaanse gevangenis de lat van de schending van artikel 3 van het EVRM halen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch van 4 oktober 2022 [3] en naar de in die uitspraak vermelde USDOS-rapporten van 2020, 2021 en 2022. Eiser verwijst ook naar het door de staatssecretaris gebruikte EASO-rapport paragraaf 1.8.1 ter onderbouwing van zijn vrees ten aanzien van de Junglers. Eiser stelt zich op het standpunt dat de informatie uit de Guidance [4] waar de staatssecretaris naar wijst is opgemaakt voor Britse gevangenen en dat uit de informatie juist blijkt dat het slecht is gesteld in de gevangenissen. De staatssecretaris had eiser aanvullend moeten horen over zijn vrees over de groep Junglers en de bedreigingen van zijn moeder.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat de terugkeer van eiser naar Gambia en verblijf in een gevangenis aldaar een schending van artikel 3 van het EVRM tot gevolg zal hebben. Zoals de staatssecretaris terecht heeft aangehaald, moet er dan sprake zijn van een ‘minimum level of severity’ in de zin van het arrest Tarakhel [5] en daarvan is niet gebleken. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat uit de documenten en rapporten waar eiser naar heeft verwezen niet is gebleken van deze ‘minimum level of severity’. Uit de eerder vermelde Guidance volgt dat de omstandigheden in detentie niet zodanig zijn dat zij dit minimum bereiken. [6] Zo volgt uit het rapport dat gedetineerden gebruik kunnen maken van basale sanitaire voorzieningen, ze vrije toegang tot een gemeenschappelijke luchtplaats hebben en ze water en drie maaltijden per dag krijgen. Indien gewenst kunnen gedetineerden werken en/of studeren en ook zijn er basis medische voorzieningen beschikbaar. Hoewel uit de door eiser overgelegde informatie blijkt dat de situatie in Gambiaanse gevangenissen onverminderd zorgelijk is, kan niet worden gesteld dat eiser bij terugkeer het risico op een onmenselijke behandeling dreigt in de zin van artikel 3 van het EVRM. Uit de Guidance volgt bovendien dat eventuele klachten over een slechte behandeling door de politie kunnen worden voorgelegd aan een ‘Complaints and Discipline Department’. De staatssecretaris heeft daarnaast in het bestreden besluit gemotiveerd verwezen naar de opstelling van de Gambiaanse autoriteiten. Zij staan niet onverschillig ten opzichte van de problemen in de gevangenissen en dat zij trachten de problemen op te lossen. [7] De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eisers stelling dat hij te vrezen heeft voor de paramilitaire groep de Junglers leidt evenmin tot een ander oordeel. De rechtbank is van oordeel dat aangezien de bewijslast voor de gestelde vrees op eiser rust, de staatssecretaris gezien de betrokken landeninformatie eiser terecht niet volgt in het risico dat hij zegt te lopen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser te volgen in zijn stelling dat hij nogmaals aanvullend gehoord had moeten worden. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en eiser heeft daartoe de gelegenheid gehad in de met hem gevoerde gehoren. Niet is gebleken dat het voor eiser niet mogelijk was om ten tijde van die gehoren al het noodzakelijke naar voren te brengen. De grond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
11.1
Eisers inleidende beroep was gericht tegen het niet tijdig beslissen, en is als gevolg van de werking van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, ook gericht tegen het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris met het bestreden besluit alsnog heeft beslist op het beroep niet tijdig van eiser. Eiser heeft verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank ziet aanleiding de staatssecretaris hiertoe te veroordelen. Eiser heeft immers terecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het bestreden besluit.
11.2
Het inhoudelijke beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser mocht afwijzen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris wel in de proceskosten van het door eiser terecht ingediende beroep wegens niet tijdig beslissen (0,5 punt voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit met een waarde per punt van € 837,-). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.U.S. Department of State (USDOS) rapport van 20 maart 2023
2.European Union Agency for Asylum (EASO), Country of Origin Information Report, the Gambia Country Focus van december 2017
4.Foreign, Commonwealth & Development Office, Guidance. The Gambia prisoner pack, 22 maart 2023
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, 4 november 2014, Tarakhel t. Zwitserland,
6.Vgl. uitspraak rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 16 februari 2024, ECLI:NL:RBLIM:2024:746 en zittingsplaats Middelburg, van 16 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:608
7.USDOS-rapport, Gambia 2022