ECLI:NL:RBDHA:2024:8445
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. Hanssen - Telman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag van Gambiaanse eiser in verband met vrees voor onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Gambia
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, geboren op 3 maart 1993, heeft op 18 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd op 20 oktober 2023 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 27 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor de vrees van de eiser dat zijn terugkeer naar Gambia en verblijf in een gevangenis daar een schending van artikel 3 van het EVRM tot gevolg zal hebben. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheden in de Gambiaanse gevangenissen niet zodanig zijn dat zij het 'minimum level of severity' bereiken, zoals vereist door de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank wijst erop dat gedetineerden toegang hebben tot basisvoorzieningen en dat de Gambiaanse autoriteiten zich inspannen om de problemen in de gevangenissen aan te pakken.
De rechtbank verwerpt ook de stelling van de eiser dat hij vreest voor de paramilitaire groep de Junglers, omdat de bewijslast voor deze vrees bij de eiser ligt en de staatssecretaris op basis van de beschikbare landeninformatie tot de conclusie is gekomen dat deze groep geen significante rol meer speelt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 418,50.