ECLI:NL:RBDHA:2024:8451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL24.6542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van uitstel van vertrek op basis van medische toegankelijkheid in Nigeria

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Nigeria, had verzocht om uitstel op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij stelde dat de medische zorg in Nigeria voor hem feitelijk niet toegankelijk is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, en eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg in Nigeria om financiële redenen niet toegankelijk is. Eiser had geen bewijs geleverd van de kosten van de benodigde behandeling en zijn stelling dat zijn familie hem niet kan ondersteunen, was niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen reden was om af te wijken van de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek.

Daarnaast werd door eiser aangevoerd dat hij in de bezwaarfase gehoord had moeten worden. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in dit geval kon afzien van het horen, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser had geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die de afwijzing konden rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6542

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de ambtshalve beoordeling van de vraag of aan eiser uitstel van vertrek wordt verleend, zoals bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 28 juni 2023 (en aanvullende besluit van 29 juni 2023) afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser is afkomstig uit Nigeria en is geboren op [geboortedatum]. Op 26 januari 2023 is door de Dienst Terugkeer en Vertrek verzocht om een ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw.
2.1.
De staatssecretaris heeft het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) verzocht om hem te adviseren over de situatie van eiser. Op 11 mei 2023 heeft het BMA een adviesnota uitgebracht. Bij het uitblijven van medische voorzieningen verwacht het BMA een medische noodsituatie op korte termijn. Eiser wordt daarnaast geacht in staat te zijn om te reizen, met aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is. Eiser heeft op 27 juni 2023 gereageerd.
2.2.
In het primaire besluit van 28 juni 2023 heeft de staatssecretaris, gelet op het BMA-advies, het ambtshalve verzoek om uitstel van vertrek afgewezen omdat artikel 64 van de Vw niet op eiser van toepassing is. Bij aanvullend besluit van 29 juni 2023 heeft de staatssecretaris de rechtsgevolgen van het primaire besluit aangevuld.
2.3.
Eiser heeft in zijn bezwaren tegen het primaire besluit gesteld dat de medische voorzieningen in Nigeria voor hem feitelijk niet toegankelijk zijn.
2.4.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de ambtshalve beoordeling in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om uitstel van vertrek. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feitelijke toegankelijkheid medische zorg in Nigeria
5. De rechtbank stelt vast dat partijen het eens zijn dat eiser in een medische noodsituatie zal komen te verkeren als hij de huidige medische behandeling in het land van herkomst niet zal kunnen voortzetten. De vraag die voorligt is of de behandeling in het land van herkomst, Nigeria, feitelijk toegankelijk is voor eiser.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient een vreemdeling die stelt dat de medische behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dit aannemelijk te maken. [1]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser zijn stelling dat medische behandeling in Nigeria niet toegankelijk is, niet voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank legt dat hierna uit.
5.2.1.
In de eerste plaats heeft eiser de kosten van de benodigde behandeling of medicatie niet aangetoond. Dat in het artikel van Pacific Prime ‘Nigeria Health Service’ staat dat publieke gezondheidszorg tekortschiet en dat de private zorg weliswaar beter is maar erg duur, heeft de staatssecretaris onvoldoende onderbouwing mogen vinden.
5.2.2.
De staatssecretaris heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg vanwege financiële redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk zou zijn. Zo heeft eiser alleen gesteld dat zijn familie erg arm is en geen medicatie en behandeling kan betalen, maar heeft dit niet onderbouwd met stukken. De verklaring van zijn zus dat zij en haar man eiser niet financieel kunnen ondersteunen en ook de reis naar Abuja (waar de medische behandeling beschikbaar is) niet kunnen betalen, is eveneens niet onderbouwd met stukken.
5.2.3.
Dat eiser stelt in bewijsnood te verkeren en niet aan (meer) financiële stukken kan komen volgt de rechtbank niet. Zoals de staatssecretaris op de zitting terecht heeft opgemerkt zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat eiser aantoonbare inspanning heeft verricht om aan financiële stukken te komen. Dat de gemachtigde van eiser op de zitting heeft gesteld dat hij afhankelijk is van de familie van eiser voor stukken, maakt dit niet anders. Daarbij overweegt de rechtbank dat het voor eiser voldoende duidelijk was welke stukken de staatssecretaris van hem verlangde om zijn stellingen te onderbouwen en persoonlijk te maken voor zijn situatie.
5.2.4.
Verder heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat hij vanwege zijn medische situatie geen arbeid kan verrichten in Nigeria. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zich niet zou kunnen verzekeren bij het Nationale Ziekteverzekeringsstelsel van Nigeria. De enkele algemene verwijzing naar het artikel van Human Rights Watch ‘Hunger during the pandemic shows Nigeria’s social security gaps’ heeft de staatssecretaris niet ten onrechte onvoldoende mogen vinden, omdat dit een algemeen rapport is over de leefsituatie en de gezondheidszorg in Nigeria. Uit dit artikel volgt niet specifiek dat eiser geen aanspraak kan maken op overheidssteun. Eiser heeft onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat eiser, samen met zijn sociale netwerken en familie, de benodigde medische behandeling niet kan bekostigen en organiseren.
Schending van de hoorplicht
6. Eiser voert aan dat hij - gelet op de inhoud van zijn bezwaargronden - gehoord had moeten worden in de bezwaarfase.
6.1.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 juni 2022 het toetsingskader van de hoorplicht in vreemdelingenzaken uiteengezet. [2] Kort samengevat volgt uit deze uitspraak dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar. Van deze hoorplicht kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden afgezien van het horen van een belanghebbende indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Volgens de Werkinstructie 2022/20 van de staatssecretaris kan hiervan sprake zijn als in bezwaar alleen feiten en omstandigheden worden aangevoerd die al voorafgaand aan de bezwaarprocedure afdoende zijn onderzocht en zijn meegewogen in het besluit op de aanvraag, en daarover geen nieuwe argumenten of gezichtspunten naar voren worden gebracht (herhaling van zetten).
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in dit geval kunnen afzien van het horen in bezwaar. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat, hoewel eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om ontbrekende informatie aan te leveren, in de bezwaarprocedure geen enkel (persoonlijk) stuk is overgelegd waaruit blijkt dat de benodigde medische zorg voor eiser in Nigeria niet toegankelijk zal zijn. Daarmee was op voorhand duidelijk dat er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat de gronden van bezwaar niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank volgt de staatssecretaris dan ook in zijn conclusie dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3134.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.