ECLI:NL:RBDHA:2024:8454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL24.13113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Pakistaanse eiser en de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over ontvoering en religieuze vervolging

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juni 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser afkomstig uit Pakistan. De eiser had op 3 februari 2022 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 maart 2024 was afgewezen. De eiser stelde dat hij ontvoerd was door Wahabisten vanwege zijn sjiitische geloof. De staatssecretaris concludeerde echter dat de ontvoering ongeloofwaardig was, evenals een later incident op een bouwplaats. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van de eiser, die onder andere betrekking hadden op zijn identiteit, de aanvaringen met klasgenoten en de ontvoering. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op twee punten onvoldoende had gemotiveerd, maar liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. De eiser kreeg wel een proceskostenvergoeding toegewezen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de verklaringen van de eiser over de ontvoering en de religieuze vervolging niet geloofwaardig waren, en dat er geen noodzaak was voor een forensisch medisch onderzoek. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen, en oordeelde dat de staatssecretaris de proceskosten van de eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13113

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,v-nummer: [nummer] ,

(gemachtigde: mr. R. Balkenende),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiser is afkomstig uit Pakistan en heeft op 3 februari 2022 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 1 maart 2024 afgewezen als ongegrond. Dit betekent dat aan eiser geen verblijfsvergunning is verleend. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.1.
De rechtbank heeft de zaak op 3 mei 2024 op de zitting met partijen besproken. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), eisers gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Waarover moet de rechtbank beslissen?

2. Eiser heeft aan de staatssecretaris verteld waarom hij Pakistan heeft verlaten. Uit dat asielrelaas heeft de staatssecretaris de volgende relevante elementen vastgesteld:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
de aanvaringen van eiser met klasgenoten vanwege zijn religie;
de ontvoering vanwege zijn religie in maart 2017;
de fysieke aanval in [plaats 1] vanwege zijn religie begin 2019.
De staatssecretaris heeft geconcludeerd dat de verklaringen van eiser over de elementen 1) en 2) geloofwaardig zijn en de elementen 3) en 4) niet. De staatssecretaris heeft verder geoordeeld dat de geloofwaardige elementen 1) en 2) niet voldoende zijn om aan eiser een verblijfsvergunning te verlenen.
3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd in beroep: de beroepsgronden.
De beroepsgronden van eiser zien op de volgende punten:
  • de ontvoering in maart 2017 is geloofwaardig;
  • de fysieke aanval in [plaats 1] is geloofwaardig;
  • de staatssecretaris had een forensisch medisch onderzoek (hierna: FMO) moeten starten naar de littekens van eiser;
  • de staatssecretaris mocht geen inreisverbod aan eiser opleggen.
Deze vier punten zullen hierna afzonderlijk door de rechtbank worden besproken en beoordeeld.

Wat is de beslissing van de rechtbank?

4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet op alle punten het besluit goed en zorgvuldig heeft gemotiveerd
.Dit betekent in dit geval niet dat de staatssecretaris een nieuwe beslissing hoeft te nemen. De juridische gevolgen (rechtsgevolgen) blijven namelijk in stand. Hierna legt de rechtbank dit uit.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvoering vanwege religie in maart 2017
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris heeft kunnen beslissen dat dit relevante element ongeloofwaardig is. De rechtbank vindt wel dat op twee punten (zie rechtsoverweging 5.2. en 7.1.) het besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het besluit in stand laten, omdat de staatssecretaris alsnog een nadere uitleg heeft gegeven in het verweerschrift en de overige tegenwerpingen het besluit kunnen dragen. Daarnaast is het besluit op één punt niet zorgvuldig tot stand gekomen (zie rechtsoverweging 5.1.). De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het besluit ook op dit punt in stand laten, omdat de staatssecretaris alsnog een nadere uitleg heeft gegeven op de zitting. Hierna wordt dit uitgelegd en zal ook worden ingegaan op de beroepsgronden van eiser.
Kopie van een kopie First Incident Report
5.1.
De rechtbank is het eens met eiser dat onduidelijk is wat de staatssecretaris precies bedoelt met zijn verwijzing in het bestreden besluit naar pagina 4 van het voornemen, waarop eiser niet zou hebben gereageerd in de zienswijze. [1] Pas op de zitting is duidelijk geworden dat het gaat om de eerste alinea van pagina 4 van het voornemen. Daarin is opgenomen dat het lesgeven van eiser aan soennitische kinderen geen bewijs of indicatie vormt dat eiser daadwerkelijk is ontvoerd. Datzelfde geldt volgens het voornemen voor het filmpje waarbij de familie of de imam uitlegt dat eiser of sjiieten in het algemeen geen terroristen zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser hier inderdaad niet op in is gegaan in de zienswijze of de gronden van beroep. Maar dit geldt niet voor het overige dat op pagina 4 van het voornemen is opgenomen. Eiser is wel degelijk ingegaan op de volgende punten die daar staan: de tegenstrijdige verklaringen van eiser met de kopie van de kopie First Incident Report (hierna: FIR), de wisselende verklaringen over de plaats van herstel (die de staatssecretaris niet langer tegenwerpt), het soort letsel en de vaststelling van de staatssecretaris dat sprake is van fake aangiftes. Dit betekent dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek en dat het besluit wordt vernietigd. Maar de rechtbank ziet in dit geval aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat op de zitting alsnog duidelijk is geworden wat de staatssecretaris eiser precies tegenwerpt.
5.2.
De staatssecretaris heeft in de kopie van de kopie FIR geen aanleiding hoeven zien dit element geloofwaardig te achten. Daarvoor is het volgende van belang.
5.3.
De staatssecretaris heeft de overgelegde kopie van de kopie FIR niet buiten beschouwing gelaten, zoals eiser stelt. In het voornemen is de staatssecretaris namelijk ingegaan op de overgelegde kopie FIR en de tegenstrijdige verklaringen die eiser daarover volgens de staatssecretaris heeft afgelegd. Maar de rechtbank is het wel eens met eiser dat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet is ingegaan op de reactie die eiser hierop heeft gegeven in de zienswijze. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris pas in het verweerschrift en op de zitting een reactie heeft gegeven op het aangevoerde in de zienswijze.
5.4.
Dit betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek en het beroep gegrond is. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. De staatssecretaris heeft namelijk terecht de verklaringen van eiser, op de hierna volgende punten, tegenstrijdig gevonden met de kopie FIR.
5.4.1.
In de eerste plaats heeft eiser verklaard dat de ontvoering plaatsvond op 13 maart 2017, in de avond. De zon ging onder en het schemerde volgens eiser. Dit komt niet overeen met de datum en tijd van het incident die op de FIR zijn genoteerd: “14 maart 2017 om 2:00 uur ’s middags”. In de enkele stelling van eiser dat dit een fout van de politie moet zijn geweest, heeft de staatssecretaris terecht onvoldoende aanleiding gezien om hier anders over te beslissen. In de tweede plaats heeft eiser verklaard dat hij op 14 maart 2017 aangifte heeft gedaan. Tijdens de zitting en in de gronden van beroep betoogt eiser dat uit de kopie FIR volgt dat zijn vader ‘vandaag’ aangifte heeft gedaan bij de politie, waarbij ‘vandaag’ verwijst naar 14 maart 2017. Het verzoekschrift is volgens eiser door zijn vader opgesteld op 13 maart 2017 en vervolgens op 14 maart 2017 naar het politiebureau gebracht voor de FIR. Op de zitting is namens eiser nader betoogd dat hij na de mishandeling waarschijnlijk is gevonden in de nacht van 13 op 14 maart 2017 en daarom heeft de vader van eiser opgeschreven dat eiser ‘vandaag’ is ontvoerd. De staatssecretaris heeft dit terecht als tegenstrijdig aangemerkt in het verweerschrift. Eiser stelt namelijk aan de ene kant dat zijn vader al op 13 maart 2017 het verzoekschrift heeft opgesteld, terwijl op de zitting aan de andere kant is betoogd dat eiser waarschijnlijk pas in de overgang van de 13e op de 14e is gevonden. Bovendien heeft eiser zelf verklaard dat de aangifte pas op de 14e is gedaan. Dit blijkt ook uit de kopie FIR waarop als datum en tijd van het rapport staat: “op 14 maart 2017 om 08:00 uur ’s avonds”. Daarnaast strookt het voorgaande ook niet met de verklaring op de zitting van de gemachtigde van eiser dat de vader in de nacht aangifte heeft gedaan bij de politie.
5.5.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris daarnaast bij de besluitvorming heeft mogen betrekken dat eiser heeft verklaard dat hij verschillende soorten letsel heeft opgelopen naar aanleiding van de ontvoering, terwijl op de kopie FIR staat dat eiser alleen letsel aan zijn hoofd had. De staatssecretaris heeft eiser niet hoeven volgen in het standpunt uit de zienswijze dat het medical legal report (hierna: MLR) ongetwijfeld een preciezere aanduiding van de verwondingen van eiser zal bevatten, omdat deze MLR niet is overgelegd.
5.6.
Tot slot heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat uit het algemeen ambtsbericht van Pakistan van september 2022 blijkt dat tegen betaling fake aangiftes verkregen kunnen worden. De staatssecretaris heeft op de zitting erop mogen wijzen dat hiermee is benadrukt dat het op de weg van eiser ligt om het origineel van de kopie FIR te overleggen zodat daar onderzoek naar gedaan kan worden.
Religieus motief van de ontvoering
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser het religieuze motief voor zijn ontvoering niet aannemelijk heeft gemaakt.
6.1.
Eiser heeft niet concreet gemaakt wie achter zijn ontvoering zit. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet is ingegaan op zijn verklaringen over de context als motief voor zijn ontvoering. Zo had hij al langer problemen met Wahabisten in het algemeen in zijn omgeving, had hij een paar dagen voor de ontvoering een conflict met een Deobandi Mufti student, werd hij ontvoerd vlakbij zijn sjiitische moskee, gingen zijn problemen na school door en hield hij zich als actief sjiiet bezig met het lesgeven aan soennitische kinderen. Op de zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat de door hem in het nader gehoor genoemde groeperingen allemaal Wahabistische stromingen zijn. [2] De rechtbank volgt eiser niet dat daarmee een religieus motief voor zijn ontvoering aannemelijk is. De staatssecretaris heeft erop mogen wijzen dat niet aannemelijk is dat zijn ontvoerders uit Wahabistische hoek komen of dat zij het op eiser hebben gemunt. Eiser heeft verschillende verklaringen, met verschillende motieven en verschillende groeperingen (en/of stromingen binnen het Wahabisme) genoemd die hem ontvoerd kunnen hebben. [3] Daarnaast heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat eiser, als sjiiet, weliswaar les heeft gegeven aan soennitische kinderen, maar dit nog niet maakt dat dit een indicatie is dat eiser is ontvoerd of dat dit een bewijs is dat eiser is ontvoerd. Daar komt bij dat niet is gebleken dat de ontvoerders religie aanhaalden als reden voor de ontvoering van eiser. [4] De staatssecretaris heeft daarmee deugdelijk gemotiveerd, ook in reactie op de zienswijze, dat eiser zich slechts op vermoedens baseert.
6.2.
Verder heeft de staatssecretaris niet ten onrechte geen plausibel causaal verband hoeven zien tussen de geloofwaardig geachte religieuze problemen van eiser op school (relevant element 2) en zijn ontvoering (relevant element 3). Dat eiser stelt dat uit het algemeen ambtsbericht Pakistan volgt dat sprake is van religieuze tegenstellingen in Pakistan en ontvoeringen van sjiitische jongens door extremistische groeperingen in Pakistan voorkomt, maakt nog niet dat eiser ook persoonlijk is ontvoerd. De staatssecretaris mocht er daarbij in het bestreden besluit op wijzen dat deze verdwijningen van sjiitische jongens door extremistische groeperingen in Sindh plaatsvinden, een provincie waar eiser niet vandaan komt. Ook heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat uit de verklaringen van eiser blijkt dat in zijn dorp een soennitische en sjiitische moskee naast elkaar konden bestaan. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij is ontvoerd door een extremistische groepering.
Summiere verklaringen over de ontvoering
6.3.
De staatssecretaris heeft aan eiser tegengeworpen dat hij zeer beperkte zintuigelijke waarnemingen van de ontvoering heeft benoemd. Eiser heeft in beroep betoogd dat hij geblinddoekt en gekneveld was, zwaar mishandeld is en heeft verklaard over wat hij vanuit zijn referentiekader kon waarnemen. Op de zitting is namens de staatssecretaris aangevoerd dat van eiser meer verwacht had kunnen worden, omdat uit zijn verklaringen blijkt dat hij niet de hele tijd bewusteloos was. [5] Eiser heeft iets van de kamer moeten zien en heeft ook gezien dat één van de ontvoerders een pistool had. Het had volgens de staatssecretaris op eisers weg gelegen om hierover meer te verklaren. De rechtbank volgt dit niet. Eiser heeft in het nader gehoor verklaard dat hij niet gelijk een blinddoek om kreeg nadat hij in de auto werd meegenomen, maar dat hij de blinddoek om kreeg nadat de auto op een zandweg was gestopt. Eiser heeft niet verklaard, zoals door de staatssecretaris op de zitting is aangegeven, dat hij werd geblinddoekt nadat hij de kamer in kwam. De staatssecretaris heeft niet geconcretiseerd wat maakt dat van eiser, op zintuigelijk vlak, meer verwacht mag worden dan datgene dat hij hierover heeft verklaard.
6.4.
Dit betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek en het beroep op dit punt gegrond is. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. Het bestreden besluit kan namelijk voor het overige de conclusie dragen dat dit relevante element ongeloofwaardig is.
6.5.
De staatssecretaris mocht wel aan eiser tegenwerpen dat eiser minder gedetailleerd en uitgebreid heeft verklaard over deze ontvoering in vergelijking met zijn verklaringen over zijn aanvaringen met zijn klasgenoten. Dat eiser in beroep aangeeft dat deze vergelijking niet opgaat, omdat hij tijdens de aanvaringen met zijn klasgenoten niet in elkaar is geslagen, geblinddoekt en bewusteloos was, is daarvoor onvoldoende. Ook de verwijzing van eiser naar het algemeen ambtsbericht van Pakistan kan hem niet baten. Uit het ambtsbericht volgt dat er religieuze tegenstellingen zijn in Pakistan, maar dit maakt nog niet dat de staatssecretaris de ontvoering geloofwaardig heeft moeten vinden. Het is aan eiser om zijn asielrelaas, wat hij individueel heeft meegemaakt in Pakistan, aannemelijk te maken. De staatssecretaris mocht daarbij betrekken dat eiser geen duidelijke antwoorden heeft gegeven op vragen zoals: wie hem heeft ontvoerd, het motief voor de ontvoering, enig detail over wat de ontvoerders precies probeerden te bereiken met deze ontvoering en waar eiser naartoe werd gebracht.
Fysieke aanval in [plaats 1] begin 2019 wegens religie
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris heeft kunnen beslissen dat dit relevante element ongeloofwaardig is. Hierna wordt dit uitgelegd en zal ook worden ingegaan op de beroepsgronden van eiser.
7.1.
De rechtbank merkt allereerst op dat de gemachtigde van de staatssecretaris op de zitting heeft uitgelegd dat een gedeelte van het verweerschrift moet worden gezien als kleuring. Het gaat specifiek over de opmerking dat eiser jarenlang door Europa heeft gereisd en dit – kort gezegd – afbreuk doet aan zijn gestelde vrees in Pakistan. De rechtbank zal dit dan ook niet meenemen in de beoordeling, omdat het niet aan eiser wordt tegengeworpen.
7.2.
De staatssecretaris heeft mogen tegenwerpen dat eiser zich baseert op niet onderbouwde aannames dat er een religieus motief was voor de aanval in [plaats 1] . Uit de verklaringen van eiser volgt dat hij niet met de aanvallers heeft gesproken en zij alleen hebben gezegd “
we weten waar je bent en gaan je niet met rust laten”. Dat eiser betoogt dat ze hem hebben aangewezen en de kans dus groot is dat het geen willekeurige aanval was, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen vinden om een religieus motief aan te nemen.
Daarnaast heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit aangegeven dat eiser in de zienswijze alleen suggesties naar voren brengt over hoe de daders weten dat eiser daar werkte en hypothetische stellingen niets onderbouwen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingegaan op dat wat eiser in de zienswijze aanvoert over de religieuze tegenstellingen in Pakistan en dat eiser mogelijk is gevolgd naar [plaats 1] na het afleggen van examens in zijn dorp of zijn telefoon is getraceerd. Verder heeft de staatssecretaris mee kunnen wegen dat niet wordt ingezien waarom deze aanvallers na zoveel tijd eiser zouden willen vermoorden, terwijl eiser zijn religieuze activiteiten na de gestelde ontvoering in 2017 niet meer uitvoerde. Dat eiser in de gronden van beroep stelt dat hij nog steeds sjiiet is en te vrezen heeft vanwege de gebeurtenissen op school en de daaropvolgende ontvoering, heeft de staatssecretaris niet hoeven volgen. Dit maakt, zoals de staatssecretaris ter zitting toelicht, nog niet dat duidelijk is geworden waarom eiser nog steeds gezocht zou worden.
7.3.
Verder heeft de staatssecretaris erop mogen wijzen dat het ongerijmd is dat eiser, na zijn ontvoering in 2017, meerdere keren is teruggekeerd naar zijn dorp, terwijl hij zich daar onveilig voelde. Dat eiser aangeeft dat dit maar om korte bezoeken ging om bijvoorbeeld examens af te leggen, maakt dit niet anders. De staatssecretaris heeft erop kunnen wijzen dat niet valt in te zien dat eiser vanwege een schoolexamen zijn leven op het spel zou zetten. Ook heeft de staatssecretaris mee mogen wegen dat eiser na zijn vertrek in [plaats 1] nog enkele maanden probleemloos in [plaats 2] verbleef en dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn problemen. Dat de gemachtigde van eiser op de zitting heeft aangevoerd dat het even kan duren voordat je gevonden wordt, maakt dit niet anders. Deze beroepsgrond faalt.
Had de staatssecretaris een forensisch medisch onderzoek moeten opstarten?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris een FMO had moeten opstarten. Eiser heeft namelijk meerdere aan geweld gerelateerde littekens die zijn asielrelaas onderbouwen. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat een FMO opstarten geen meerwaarde heeft. Een FMO levert geen bewijs op van het door eiser gestelde motief van de incidenten of de daders. Daarnaast zijn de verklaringen van eiser over de incidenten ongeloofwaardig.
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat een nader onderzoek naar de littekens niet relevant is, zodat er geen verplichting bestond om een FMO aan te bieden.
9.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris bij het bepalen of een FMO relevant is onder meer de vraag betrekt of de uitslag van een FMO van doorslaggevend belang is voor de beslissing op de asielaanvraag. [6] De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat nader onderzoek naar de littekens van eiser voor de beoordeling van zijn asielaanvraag niet van doorslaggevend belang is, omdat beide incidenten ongeloofwaardig zijn bevonden op basis van de verklaringen van eiser. Daarbij betrekt de rechtbank dat hiervoor is geoordeeld dat de geloofwaardigheidsbeoordeling de rechterlijke toets kan doorstaan.
9.2.
De gemachtigde van de staatssecretaris heeft op de zitting nog verwezen naar de werkinstructie 2016/4 waarin staat dat geen FMO wordt opgestart als er sprake is van dusdanig sterk ongeloofwaardige verklaringen dat voorzienbaar is dat de uitkomsten van een FMO niet tot een ander, positief, oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas zullen leiden. Voor zover eiser heeft willen aanvoeren dat geen sprake is van sterk ongeloofwaardige verklaringen, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog niet slaagt. In werkinstructie 2016/4 staat dat een FMO ‘in ieder geval’ niet relevant is wanneer er sprake is van dusdanige sterk ongeloofwaardige verklaringen. Dit betekent dus niet dat in alle gevallen waarin geen sprake is van sterk ongeloofwaardige of summiere verklaringen, altijd een FMO moet worden opgestart. De staatssecretaris heeft daarnaast mogen opmerken dat het eiser vrij staat om op eigen initiatief een FMO te regelen, maar hij dat niet heeft gedaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het inreisverbod
10. Eiser stelt dat de staatssecretaris hem geen inreisverbod van twee jaar mocht opleggen. [7] De staatssecretaris heeft namelijk niet in het bestreden besluit aangegeven dat eiser onmiddellijk Nederland moest verlaten. Aangezien dit een voorwaarde is voor het opleggen van het inreisverbod, had de staatssecretaris geen inreisverbod mogen opleggen. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser een brief van de staatssecretaris overgelegd van 2 mei 2024. Daarin is opgenomen dat de zin over het inreisverbod abusievelijk is opgenomen in het bestreden besluit. De staatssecretaris stelt zich op de zitting in de eerste plaats op het standpunt dat het gaat om een kennelijke verschrijving. Het was niet de bedoeling om aan eiser een inreisverbod op te leggen. Mocht de rechtbank vinden dat dit een gebrek is, dan vraagt de staatssecretaris in de tweede plaats om dit gebrek te mogen herstellen door middel van het nemen van een nieuw besluit (bestuurlijke lus).
10.1.
De rechtbank vindt allereerst dat het hier niet gaat om een kennelijke verschrijving of schrijffout. Voor eiser of derden was namelijk niet direct duidelijk dat van een vergissing sprake is. Daarnaast begrijpt de rechtbank dat het nooit de bedoeling van de staatssecretaris is geweest om een inreisverbod op te leggen. De rechtbank vat het betoog van de staatssecretaris daarom zo op dat het inreisverbod wordt ingetrokken. Dit betekent dat de rechtbank hier niet meer op hoeft te beslissen, omdat dit onderdeel van het bestreden besluit niet langer wordt gehandhaafd. De rechtbank vindt wel dat de staatssecretaris de proceskosten van eiser dient te vergoeden, omdat de staatssecretaris hiermee tegemoet is gekomen aan het door eiser ingestelde beroep, dat ook ziet op het inreisverbod. [8] De rechtbank merkt volledigheidshalve op dat de staatssecretaris al op grond van de eerder in deze uitspraak vastgestelde gebreken de proceskosten van eiser moet betalen.

Eindconclusie en gevolgen

11. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, moet de staatssecretaris de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.750,--. [9]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,-- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Pagina 7 van het bestreden besluit, derde alinea.
2.Pagina 13 nader gehoor.
3.Pagina 4/5 van de beschikking.
4.Pagina 3 van het voornemen, tweede alinea.
5.Pagina 28, nader gehoor.
6.Paragraaf C1/4.4.4 van de Vreemdelingencirculaire.
7.Artikel 66a, eerste lid onder a, van de Vreemdelingenwet.
8.Artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
9.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting toegekend.