In deze zaak heeft verzoeker, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 27 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 21 augustus 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 5 januari 2024 de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Na deze inwilliging heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, waarop de staatssecretaris heeft geantwoord.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten wanneer het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.
In dit geval heeft de staatssecretaris aan verzoeker tegemoetgekomen door alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag, waardoor het verzoek om proceskostenvergoeding gegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris bereid is de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 437,50. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op dit bedrag, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en heeft geoordeeld dat de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de staatssecretaris dan ook veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 437,50.