ECLI:NL:RBDHA:2024:8546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
24/1298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. G.A. Verhoeven, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door R.S. Noé, aangesproken op het niet tijdig nemen van een besluit op zijn handhavingsverzoek tegen overlast van het restaurant ‘The Bombay Street Food Company’. Eiser heeft op 10 oktober 2023 verzocht om handhavend op te treden, maar het college heeft pas op 23 november 2023 een besluit genomen, dat echter niet op de juiste wijze bekend is gemaakt. Eiser heeft op 14 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, en de rechtbank heeft op 5 juni 2024 uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college niet tijdig heeft beslist en dat er geen rechtsgeldige verlenging of opschorting van de beslistermijn heeft plaatsgevonden. Hierdoor is het beroep van eiser kennelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het college inmiddels volledig op het handhavingsverzoek heeft beslist, maar dat dit niet afdoet aan de verplichting om tijdig te beslissen. Eiser heeft verzocht om vaststelling van de verbeurde dwangsom, die is vastgesteld op € 1.442,-, en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 875,- aan eiser, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 187,-.

De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. R.J.P. Lindhout, en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2024. Eiser heeft recht op vergoeding van de kosten die hij heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep, en de rechtbank heeft de beslissing vernietigd die gelijkgesteld kan worden aan het niet tijdig nemen van een besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.A. Verhoeven),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: R.S. Noé).

Inleiding

1. Bij brief van 10 oktober 2023 heeft eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen verschillende vormen van overlast van het restaurant ‘The Bombay Street Food Company’.
1.1.
Bij brief van 14 februari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dit verzoek.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel kennelijk niet ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.1.
Op grond van artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht. In deze zaak heeft de rechtbank niet kunnen voldoen aan de gestelde termijn van acht weken omdat partijen na de ontvangst van het beroepschrift in de gelegenheid zijn gesteld om nadere stukken te overleggen.
2.2.
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet-tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2.3.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan is gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Eiser heeft bij brief van 23 januari 2024 verweerder in gebreke gesteld. Verweerder heeft in reactie hierop bij brief van 26 februari gesteld dat hij al op 23 november 2023 een besluit heeft genomen op het handhavingsverzoek van eiser. Eiser heeft echter terecht aangegeven dat dit besluit slechts digitaal naar hem is verstuurd en daarmee niet op de juiste manier bekend is gemaakt. Los daarvan is niet in geschil dat verweerder met dit besluit niet volledig op het handhavingsbesluit van eiser heeft beslist. Het handhavingsbesluit over de geuroverlast is immers pas op 21 maart 2024 verstuurd.
4. Hieruit volgt dat is voldaan aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Nu verweerder niet tijdig een besluit op de aanvraag van eiser heeft genomen en niet is gebleken dat verweerder de beslistermijn op rechtsgeldige wijze heeft verlengd of opgeschort, is het beroep van eiser kennelijk gegrond. Het betoog van verweerder dat het handhavingsverzoek ziet op verschillende belangen die integraal moeten worden getoetst en een beroepsprocedure zich daarom in dit geval niet leent om besluitvorming af te dwingen, maakt dit niet anders. Dit doet immers niet af aan de verplichting die een bestuursorgaan heeft om een besluit te nemen op een handhavingsverzoek. Los daarvan heeft verweerder zijn betoog dat het niet mogelijk is om tijdig op het verzoek van eiser te beslissen, niet verder onderbouwd. Bovendien had het in een dergelijk geval voor de hand gelegen om de beslistermijn te verlengen.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder inmiddels volledig op het handhavingsverzoek van eiser heeft beslist. Daarmee bestaat er geen grond om verweerder met toepassing van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb op te dragen alsnog een besluit te nemen.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de reeds verbeurde dwangsom vast te stellen. Eiser heeft verweerder op 23 januari 2024 in gebreke gesteld. Gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Awb is verweerder daarom met ingang van 7 februari 2022 dwangsommen verschuldigd. Dat betekent dat de maximale dwangsom van € 1.442,- inmiddels is verbeurd.
7. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor indienen beroepschrift en 1 punt voor tweemaal op verzoek van de rechtbank indienen van repliek en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van gering gewicht is, omdat dit geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslissingstermijn voor het nemen van een beslissing op een aanvraag is overschreden.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van eiser van 14 februari 2024 gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.