In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft eerder op 8 februari 2024 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die tot 18 april 2024 geldig was. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] beoordeeld, die sinds 10 maart 2024 verblijft bij [instelling]. De kinderrechter constateert dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt in de nieuwe omgeving en dat de relatie met haar moeder verbetert. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om samen te werken met de hulpverlening en de kinderrechter heeft opgemerkt dat het vertrouwen van de moeder in de hulpverlening toeneemt. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft de noodzaak van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing onderbouwd met de belangen van [minderjarige] en haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 18 november 2024, zodat [minderjarige] de tijd krijgt om verder aan zichzelf te werken en de relatie met haar moeder kan blijven onderhouden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.