In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De minderjarige heeft in het afgelopen jaar meerdere keren van mening veranderd over waar hij wil wonen, wat aanleiding heeft gegeven tot zorgen van de gecertificeerde instelling, het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het van groot belang is dat de minderjarige op een onbelaste manier contact kan hebben met beide ouders, ongeacht waar hij woont. De moeder van de minderjarige heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat hij contact heeft met zijn vader en andere familieleden, en zij is bereid om hulpverlening te accepteren voor zowel haarzelf als de minderjarige.
De kinderrechter heeft de feiten en de standpunten van beide ouders in overweging genomen. De vader heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en pleit voor een neutrale plek voor de minderjarige, terwijl de moeder geen verweer heeft gevoerd en zich zorgen maakt over de invloed van de vader op de minderjarige. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en heeft besloten dat hij bij zijn moeder moet blijven tot het einde van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 4 december 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.