ECLI:NL:RBDHA:2024:8568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
C/09/663319 / JE RK 24-505
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met wisselende woonwensen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De minderjarige heeft in het afgelopen jaar meerdere keren van mening veranderd over waar hij wil wonen, wat aanleiding heeft gegeven tot zorgen van de gecertificeerde instelling, het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het van groot belang is dat de minderjarige op een onbelaste manier contact kan hebben met beide ouders, ongeacht waar hij woont. De moeder van de minderjarige heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat hij contact heeft met zijn vader en andere familieleden, en zij is bereid om hulpverlening te accepteren voor zowel haarzelf als de minderjarige.

De kinderrechter heeft de feiten en de standpunten van beide ouders in overweging genomen. De vader heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en pleit voor een neutrale plek voor de minderjarige, terwijl de moeder geen verweer heeft gevoerd en zich zorgen maakt over de invloed van de vader op de minderjarige. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, en heeft besloten dat hij bij zijn moeder moet blijven tot het einde van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 4 december 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/663319 / JE RK 24-505
Datum uitspraak: 11 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd in Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. K. Moene te Den Haag,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.G. Jagesar te Den Haag.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 20 maart 2024, mee in haar beoordeling.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
  • de advocaat van de vader;
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft op een moment voorafgaand aan de zitting met [minderjarige] een gesprek gevoerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft in het netwerk van, dan wel bij zijn moeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 december 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 7 december 2024 en voor dezelfde duur de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn grootmoeder vaderszijde verlengd tot 7 december 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
[minderjarige] heeft in het afgelopen jaar op veel verschillende plekken verbleven. Hij is in april 2023 weggelopen van zijn moeder en toen bij zijn grootmoeder vaderszijde (hierna: grootmoeder) gaan wonen. Op 28 december 2023 is [minderjarige] nogmaals weggelopen naar kennissen, nadat de grootmoeder vapes en hasj in zijn tas had gevonden. Op 16 januari 2024 heeft [minderjarige] zich na een conflict met zijn grootmoeder bij de politie gemeld, in de aanwezigheid van zijn moeder. [minderjarige] is toen tijdelijk bij zijn moeder gebleven, maar daarna weer terug naar zijn grootmoeder gegaan. Op 9 februari 2024 heeft er een incident plaatsgevonden bij grootmoeder thuis, waarbij de vader van [minderjarige] verbaal agressief is geweest, zichzelf heeft geslagen en heeft gezegd dat hij zichzelf wat aan ging doen. Eind februari 2024 heeft de grootmoeder aangegeven dat zij de zorg voor [minderjarige] niet veel langer vol zou houden. Op 5 maart is [minderjarige] opnieuw weggelopen naar zijn moeder. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij niet terug wil naar zijn grootmoeder, omdat hij zich daar onveilig voelt door zijn vader. De gecertificeerde instelling maakt zich er zorgen over dat [minderjarige] in korte tijd al meerdere keren van gedachte is veranderd over waar hij wil wonen. Vorig jaar vertelde hij dat hij mishandeld werd door zijn moeder, maar daar komt [minderjarige] inmiddels op terug. De gecertificeerde instelling is op dit moment van mening dat het wel het beste is voor [minderjarige] om weer bij zijn moeder te gaan wonen. [minderjarige] heeft eerder drie jaar bij zijn moeder gewoond en toen was dat een veilige fijne plek voor hem. De gecertificeerde instelling vindt het wenselijker om [minderjarige] nu bij zijn moeder te plaatsen, dan om hem op een neutrale plek uit huis te plaatsen. [minderjarige] heeft namelijk een duidelijke wens om bij zijn moeder te wonen en gelet op zijn leeftijd moet die wens serieus worden genomen. [minderjarige] en de moeder krijgen hulpverlening waar ze allebei voor open staan. Voor [minderjarige] is er een coach betrokken met wie hij kan praten over wat hem bezighoudt.

4.De standpunten

4.1.
De advocaat van de vader brengt het volgende namens hem naar voren. De vader heeft regelmatig contact met [minderjarige] via de telefoon. [minderjarige] geeft bij de vader aan dat hij toch weer liever bij zijn grootmoeder zou willen wonen. Bij de jeugdbeschermer geeft hij kennelijk aan dat hij bij zijn moeder wil wonen. Het is van groot belang voor [minderjarige] dat hij een stabiele basis krijgt, zodat hij zich goed verder kan ontwikkelen. Op dit moment wordt er van alle kanten aan [minderjarige] getrokken. De vader is hard aan zichzelf aan het werken om te zorgen dat hij die stabiele basis weer kan bieden voor [minderjarige] . Tot [minderjarige] weer bij hem kan verblijven, moet een plaatsing op een neutrale plek worden overwogen. Namens de vader wordt daarom verweer gevoerd tegen het verzoek. Het hoofdverblijf van [minderjarige] is een aantal jaar geleden bij de vader vastgesteld, maar vanaf het moment dat de moeder in het safe house is terechtgekomen, is [minderjarige] nooit meer naar de vader teruggekomen. De gecertificeerde instelling heeft zich onvoldoende ingezet om het contact van [minderjarige] met zijn vader in stand te houden. De vader heeft het vermoeden dat [minderjarige] bij zijn grootmoeder is weggegaan met hulp van de moeder.
4.2.
Namens en door de moeder wordt geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder heeft vanaf het moment dat [minderjarige] bij haar is weggelopen gezegd dat zij denkt dat hij dat niet alleen heeft gedaan. [minderjarige] heeft sindsdien ook in geuren en kleuren aan haar verteld hoe en waarom hij toen is weggelopen. [minderjarige] is met mooie spullen naar de vader gelokt. De moeder maakt zich zorgen over de gebeurtenissen die [minderjarige] in het contact met zijn vader de afgelopen periode heeft meegemaakt. Ze wil graag hulpverlening voor [minderjarige] en voor de andere kinderen in het gezin. De moeder stimuleert wel het contact van [minderjarige] met zijn vader en met zijn grootmoeder. De moeder begrijpt dat het contact met beide ouders voor [minderjarige] van belang is. Zij wil vermijden dat hij het gevoel heeft dat hij moet kiezen, omdat zij weet hoe schadelijk dat is.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter maakt zich er, net als alle betrokkenen, zorgen over dat [minderjarige] in de afgelopen periode steeds lijkt te veranderen van mening over waar hij wil wonen. Op dit moment geeft [minderjarige] aan dat hij bij zijn moeder wil wonen, maar een jaar geleden gaf hij even duidelijk aan juist niet bij zijn moeder te willen wonen. Het is belangrijk dat [minderjarige] rust gaat vinden in een zeer moeilijke dynamiek. Het lijkt erop dat hij die rust op dit moment kan gaan vinden vanuit de huidige situatie. De kinderrechter is het daarom met de gecertificeerde instelling eens en is van oordeel dat [minderjarige] op dit moment bij zijn moeder moet blijven. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn moeder verlenen tot het einde van de ondertoezichtstelling.
5.3.
Het is positief dat de moeder aangeeft dat zij het ook van belang vindt dat [minderjarige] contact heeft met zijn vader en met andere familieleden, zoals met zijn grootmoeder. Het is namelijk van groot belang voor de (identiteits)ontwikkeling van [minderjarige] dat hij op een onbelaste manier contact kan hebben met allebei zijn ouders. De veronderstelling van een kind te moeten kiezen tussen de ene of de andere ouder, kent het grote risico dat de identiteitsontwikkeling gespleten vorm zal krijgen, omdat het kind delen van zichzelf afwijst. Dat zal de verdere levensloop zeer bemoeilijken. Gelet op de uitlatingen van de moeder ter zitting heeft de kinderrechter er vertrouwen in dat zij zich hier in grote mate van bewust is en [minderjarige] zal begeleiden zoveel als binnen haar vermogen ligt.
5.4.
De kinderrechter vindt het verder van groot belang dat [minderjarige] op een stabiele plek kan opgroeien en dat hij niet om de zoveel tijd de behoefte voelt om weg te lopen. Daarom vindt de kinderrechter het verstandig dat er hulpverlening betrokken raakt voor de moeder en voor [minderjarige] zelf, zodat hij met iemand kan praten over hoe hij op een voor hem fijne manier contact kan hebben met zijn vader en met andere familieleden. De kinderrechter heeft [minderjarige] op het hart gedrukt van die mogelijkheden gebruik te maken.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met ingang van 11 april 2024 tot 4 december 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.T. Verlinde als griffier, en op schrift gesteld op 25 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.