In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 april 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld, maar het onderzoek is ter zitting geschorst omdat er geen tolk beschikbaar was. Op 28 mei 2024 is het beroep opnieuw behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.
De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het beroep is ongegrond verklaard en de maatregel van bewaring is rechtmatig bevonden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd die de maatregel van bewaring rechtvaardigen, waaronder het feit dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken.
Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten toepassen, zoals een meldplicht of enkelband, maar deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast, gezien het onttrekkingsrisico. Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende actie heeft ondernomen, waaronder het indienen van een laissez-passer aanvraag en het plannen van presentaties.
Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hem medische zorg wordt onthouden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris snel heeft gehandeld door eiser naar het ziekenhuis te brengen voor onderzoek. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.