ECLI:NL:RBDHA:2024:8594

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.20588
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 april 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld, maar het onderzoek is ter zitting geschorst omdat er geen tolk beschikbaar was. Op 28 mei 2024 is het beroep opnieuw behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het beroep is ongegrond verklaard en de maatregel van bewaring is rechtmatig bevonden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd die de maatregel van bewaring rechtvaardigen, waaronder het feit dat eiser niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken.

Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten toepassen, zoals een meldplicht of enkelband, maar deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast, gezien het onttrekkingsrisico. Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende actie heeft ondernomen, waaronder het indienen van een laissez-passer aanvraag en het plannen van presentaties.

Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hem medische zorg wordt onthouden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris snel heeft gehandeld door eiser naar het ziekenhuis te brengen voor onderzoek. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20588

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser [1] tegen het bestreden besluit van 16 april 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Het onderzoek is ter zitting geschorst omdat er geen tolk beschikbaar was. De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser, via een beeldverbinding, de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen.
4.1.
Eiser betwist een aantal van deze gronden. Die beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft de zware grond 3a terecht tegengeworpen, omdat deze feitelijk juist is. Zoals de staatssecretaris terecht aan deze grond ten grondslag legt is niet gebleken dat eiser op legale wijze Nederland is ingereisd. Het Duitse Schengenvisum van eiser was enkel geldig voor twaalf dagen. Niet is gebleken dat eiser met dit visum Nederland is ingereisd. Eiser heeft namelijk ook geen paspoort overgelegd waaraan het vermoeden verbonden kan worden dat hij wel legaal is ingereisd. Ook de zware grond 3b is feitelijk juist. Eiser bevindt zich namelijk al enige tijd in Europa en heeft geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf bij de Korpschef. Voor de zware grond 3a en 3b is voldoende dat zij feitelijk juist zijn. [2] Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring samen dragen en eiser ook worden tegengeworpen. Wat eiser verder heeft aangevoerd doet daar niet aan af en behoeft daarom geen bespreking.
Had de staatssecretaris een lichter middel moeten toepassen?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten toepassen. Een middel zoals een meldplicht of enkelband zou in dit geval passender zijn.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Het onttrekkingsrisico bij het opleggen van een lichter middel in plaats van een inbewaringstelling is volgens de staatssecretaris te groot. Dat wat eiser heeft aangevoerd doet niet af aan het onttrekkingsrisico dat uit de gronden volgt. Verder is het opleggen van de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd door de staatssecretaris. Eiser voert verder geen omstandigheden aan die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser betoogt dat de staatssecretaris actiever onderzoek had moeten doen naar het visum van eiser. Dan komen namelijk zijn identiteit en nationaliteit vast te staan. De staatssecretaris doet daar te weinig voor, terwijl dit wel zijn taak is. Het is verder onduidelijk wat de stand van zaken is met het laissez-passer (lp) traject dat op 17 april 2024 is gestart. Eiser meent dat de staatssecretaris op dossier niveau bij de Ghanese autoriteiten moet aandringen voor een behandeling van de lp-aanvraag. De laatste keer dat is gerappelleerd is namelijk op 7 mei 2024. In de voortgangsrapportage staat ook alleen dat eiser schriftelijk is gepresenteerd, maar daarvan nog geen uitslag is. De stelling van de staatssecretaris dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting, omdat hij niet is verschenen bij zijn presentatie in persoon, klopt niet volgens eiser. Hij is namelijk wegens medische redenen niet verschenen bij de ambassade.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft inderdaad op 17 april 2024 een lp-aanvraag ingediend en heeft op 8 mei 2024 een presentatie in persoon gepland. Eiser is daar niet verschenen. Ook heeft de staatssecretaris op 6 en 15 mei 2024 vertrekgesprekken gevoerd met eiser. Uit vaste rechtspraak volgt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een handeling van directe betekenis voor de overdracht. [3] Daarnaast heeft de staatssecretaris onderzoek gedaan naar zijn visum, in het systeem genaamd EU-vis. Daaruit is onder andere gebleken dat het visum voor twaalf dagen geldig was en op 20 oktober 2022 is afgegeven. De staatssecretaris heeft dus onderzoek gedaan naar het visum van eiser. Op de zitting heeft de staatssecretaris meegedeeld dat op 4 juni 2024 een nieuwe presentatie in persoon is gepland. Hiermee heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld. Dat eiser om medische redenen niet is verschenen bij de presentatie in persoon, mag zo zijn, maar dat leidt niet tot het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt.
Onthoudt de staatssecretaris medische zorg aan eiser?
7. Eiser voert tot slot aan dat de staatssecretaris hem medische zorg onthoudt. Eiser heeft namelijk last van rugpijn en heeft een hernia. Dit volgt uit de overgelegde medische stukken.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij bij de regievoerder in het vertrekgesprek van 15 mei 2024 heeft gemeld dat hij last heeft van zijn rug en naar het ziekenhuis wilde. Hij vertelde de regievoerder dat hij daarom niet meekon naar de ambassade. De volgende dag is eiser naar het ziekenhuis gebracht buiten het detentiecentrum. Hier hebben artsen hem onderzocht en hem verteld dat hij een operatie moet ondergaan. Deze operatie wordt nu gepland, daarvoor heeft eiser de benodigde formulieren ingevuld. Gelet op de verklaring van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat de staatssecretaris medische zorg onthoudt van eiser. Integendeel, de staatssecretaris heeft immers snel een afspraak gepland in het ziekenhuis voor eiser.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De staatssecretaris heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
2.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.ABRVS 4 mei 2018, ECLI.NL:RVS:2018:1505.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.