ECLI:NL:RBDHA:2024:8603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ophouding van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De ophouding is begonnen op 18 mei 2024 om 16:30 uur en geëindigd op 18 mei 2024 om 21:35 uur. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ophouding en heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Verweerder heeft op 27 mei 2024 een verweerschrift ingediend en de rechtbank heeft op 29 mei 2024 het onderzoek gesloten.

Eiser, geboren in 1991 en van Indiase nationaliteit, heeft in het beroepschrift onder het kopje ‘gronden’ vermeld dat de ophouding in strijd is met het recht. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 23 mei 2024 verzocht om uiterlijk 25 mei 2024 17:00 uur de beroepsgronden in te dienen. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift geen concrete beroepsgrond bevat en dat eiser binnen de daarvoor gestelde termijn geen gronden van beroep heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat als de wijze waarop gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om een vreemdeling op te houden niet rechtmatig is, dit niet zonder meer leidt tot onrechtmatigheid van een eventueel naderhand opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring. De rechtmatigheid van de ophouding wordt daarom niet ambtshalve door de rechtbank getoetst.

Het niet-indienen van de gronden tegen de vreemdelingrechtelijke ophouding leidt tot niet-ontvankelijkheid van dit beroep. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk, omdat eiser geen gronden van beroep heeft ingediend. Verweerder hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21289

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen zijn ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze ophouding is begonnen op 18 mei 2024 om 16:30 uur en geëindigd op 18 mei 2024 om 21:35 uur.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ophouding.
3. Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Verweerder heeft op 27 mei 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 29 mei 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

4. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1991 en de Indiase nationaliteit te hebben.
5. Eiser heeft in het beroepschrift onder het kopje ‘gronden’ vermeld dat de ophouding in strijd is met het recht. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 23 mei 2024 verzocht om uiterlijk 25 mei 2024 17:00 uur de beroepsgronden in te dienen.
6. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift geen concrete beroepsgrond bevat en dat eiser binnen de daarvoor gestelde termijn geen gronden van beroep heeft ingediend. Als de wijze waarop gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om een vreemdeling op te houden niet rechtmatig is, leidt dit niet zonder meer tot onrechtmatigheid van een eventueel naderhand opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring. De rechtmatigheid van de ophouding wordt daarom niet ambtshalve door de rechtbank getoetst. [1] Het niet-indienen van de gronden tegen de vreemdelingrechtelijke ophouding leidt daarom tot niet-ontvankelijkheid van dit beroep.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is niet-ontvankelijk, omdat eiser geen gronden van beroep heeft ingediend.
8. Verweerder hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829, overweging 6.1, laatste volzin.