ECLI:NL:RBDHA:2024:8605
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen ophouding van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen zijn ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De ophouding van eiser begon op 19 mei 2024 om 10:50 uur en eindigde op 18 mei 2024 omstreeks 15:40 uur. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding en heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 27 mei 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 29 mei 2024 het onderzoek gesloten.
De rechtbank constateert dat het beroepschrift van eiser geen concrete beroepsgronden bevat. Eiser is verzocht om uiterlijk 25 mei 2024 de beroepsgronden in te dienen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank oordeelt dat als de wijze waarop gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om een vreemdeling op te houden niet rechtmatig is, dit niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van een eventueel naderhand opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring. De rechtbank toetst de rechtmatigheid van de ophouding niet ambtshalve. Het niet indienen van de gronden leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en oordeelt dat verweerder de proceskosten van eiser niet hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.