ECLI:NL:RBDHA:2024:8619
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis bij een familielid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan buiten zitting. Eiseres had haar aanvraag op 11 juli 2023 ingediend, en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn echter met drie maanden verlengd, waardoor de deadline voor een besluit op 9 januari 2024 viel. Eiseres heeft verweerder op 11 januari 2024 in gebreke gesteld, en op 7 februari 2024 is het beroep ingesteld, wat tijdig was.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen een redelijke termijn alsnog op de aanvraag te beslissen. De rechtbank legt verweerder een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit bekend te maken, in plaats van de gebruikelijke termijn van twee weken, omdat het hier gaat om een bijzonder geval van gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en dat hij een dwangsom van € 100 per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelt verweerder ook tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het griffierecht van € 187 moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.