ECLI:NL:RBDHA:2024:8627
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit niet tijdig nemen van een besluit op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis naar zijn ouders, broers en zussen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
Eiser heeft zijn aanvraag op 27 maart 2023 ingediend. Volgens de Vreemdelingenwet 2000 moet verweerder binnen 90 dagen beslissen, maar deze termijn is met drie maanden verlengd. Verweerder had uiterlijk op 25 september 2023 een besluit moeten nemen, maar dit is niet gebeurd. Eiser heeft verweerder op 28 september 2023 in gebreke gesteld en op 21 februari 2024 beroep ingesteld, wat tijdig is gebeurd. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is.
Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen een redelijke termijn alsnog een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank legt verweerder een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van verbeurde dwangsommen en proceskosten aan eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en legt een dwangsom van € 100 per dag op, met een maximum van € 7.500.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en draagt verweerder op om binnen twintig weken alsnog een besluit te nemen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan eiser.