ECLI:NL:RBDHA:2024:8642
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Einde tijdelijke bescherming en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een beroep ingesteld tegen een besluit van 17 augustus 2023, waarin hem werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn 2001/55/EG zou eindigen. Echter, op 26 februari 2024 heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de staatssecretaris het bestreden besluit heeft ingetrokken, is er sprake van tegemoetkomen aan de verzoeker. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond is en heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 875, wat bestaat uit een punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875, vermenigvuldigd met een wegingsfactor van 1. De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.