ECLI:NL:RBDHA:2024:8649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.21779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning en arbeidsrecht voor Oekraïense nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning had aangevraagd onder de beperking 'arbeid in loondienst'. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 11 januari 2024 afgewezen, waarna de verzoeker bezwaar had gemaakt en om een voorlopige voorziening had verzocht. De voorzieningenrechter had eerder op 26 februari 2024 al een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Op 29 april 2024 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar ongegrond, wat leidde tot het indienen van een beroep door de verzoeker, die ook opnieuw om een voorlopige voorziening vroeg.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, waarbij hij oordeelde dat het spoedeisend belang van de verzoeker zwaarder weegt dan de belangen van de staatssecretaris. De verzoeker, die al geruime tijd legaal in Nederland verblijft en een arbeidscontract heeft, zou tot en met 27 mei 2024 mogen werken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit opgeschort worden tot vier weken na de uitspraak op het beroep. Tevens werd bepaald dat de staatssecretaris een verblijfsaantekening aan de verzoeker moet afgeven, waaruit blijkt dat hij recht heeft om te werken.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan de verzoeker, die in totaal € 875 bedragen. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt op 27 mei 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21779

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. T.E. van Houwelingen-Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft verzoekers aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ op 11 januari 2024 afgewezen (dit is het primaire besluit).
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
Bij uitspraak van 26 februari 2024 [1] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen.
Op 29 april 2024 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard (dit is het bestreden besluit).
Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld. Ook heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en verzocht om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten en om afgifte van een verblijfsaantekening door de staatssecretaris waaruit het recht om te werken blijkt hangende het beroep.
De staatssecretaris heeft op dat verzoek gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb),
kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank
die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien
onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook bij een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden, als een spoedeisend belang dit vereist en partijen niet in hun belangen worden geschaad.
4. Het spoedeisend belang in deze zaak is gelegen in het feit dat verzoeker tot en met 27 mei 2024 mag werken. Op 29 april 2024 is namelijk het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de rechtsgevolgen van het primaire besluit worden opgeschort tot vier weken na de beslissing op het bezwaar tegen het primaire besluit. Verzoeker verblijft bovendien al enige tijd legaal in Nederland, is in het bezit van een geldige verblijfsvergunning als langdurige ingezetene in Polen, heeft een arbeidscontract en is als zwemleraar werkzaam sinds juni 2022.
5. Het is voor de rechtbank niet mogelijk gebleken om het beroep voor 27 mei 2024 op zitting te behandelen en uitspraak te doen op dat beroep. De belangen van verzoeker bestaan uit de belangen zoals in overweging 4 opgenomen. Verzoeker heeft er verder belang bij om te kunnen blijven werken gedurende de beroepsprocedure. De staatssecretaris heeft geen belangen aangevoerd die verplichten tot strikte tenuitvoerlegging van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet gelet daarop aanleiding om het belang van verzoeker zwaarder te laten wegen dan het belang van de staatssecretaris om uitvoering te geven aan het bestreden besluit.
6.
Daarnaast is niet uitgesloten dat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter acht in dat verband van belang dat verzoeker in afwachting van de beslissing op de aanvraag of hij als burger met de Oekraïense nationaliteit viel onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, [2] gedurende langer dan een jaar heeft gewerkt zonder tewerkstellingsvergunning. Uit het dossier blijkt dat het UWV [3] hiervan op de hoogte was. In het beroep zal ingegaan moeten worden op de betekenis daarvan in het licht van Bijlage II, achtste lid, van de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022. De huidige jurisprudentie voorziet niet in een antwoord op deze vraag. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich, gelet op de aard en spoedeisendheid daarvan, daarom niet voor beantwoording van deze vraag.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening
dat de staatssecretaris aan verzoeker de verblijfsaantekening afgeeft waaruit het recht om te werken blijkt. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de staatssecretaris het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten, omdat het verzoek is toegewezen. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 875.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort tot vier
weken na bekendmaking van de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat de staatssecretaris een verblijfsaantekening aan verzoeker moet afgeven
waaruit zijn recht om te werken blijkt;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187 aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, op 27 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigde van verzoeker op 27 mei 2024 om 14:19 uur en aan de gemachtigde van de staatssecretaris op 27 mei 2024 om 14:23 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.NL24.5310.
2.Richtlijn 2001/55/EG.
3.Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering. Bij deze instelling dient een TWV aangevraagd te worden.