ECLI:NL:RBDHA:2024:871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
NL23.33680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER en beoordeling van verblijfsrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 mei 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiseres is bij het bestreden besluit van 26 september 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde zich afmeldden.

Eiseres, die Nederland op 12 december 2022 voor familiebezoek is binnengekomen, stelt familielid in opgaande lijn te zijn van haar kleinzoon, een minderjarige Duitse burger. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een (afgeleid) verblijfsrecht op basis van de relevante jurisprudentie, waaronder het arrest Zhu en Chen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de verblijfsrechtelijke positie van eiseres voldoende heeft onderzocht en dat er geen rechtmatig verblijf in Nederland is.

De rechtbank wijst ook de stelling van eiseres af dat de staatssecretaris haar had moeten horen naar aanleiding van haar bezwaarschrift. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom hij van de hoorplicht kon afzien, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33680

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 1 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 september 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 op zitting behandeld, samen met zaak NL23.33681. Aan deze zitting heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiseres is op 12 december 2022 Nederland ingereisd voor familiebezoek.
4. Op 9 maart 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres stelt familielid in opgaande lijn te zijn van een burger van de Unie, namelijk haar kleinzoon [naam] (hierna: referent). Referent heeft de Duitse nationaliteit en was ten tijde van de aanvraag van eiseres minderjarig. Inmiddels is referent meerderjarig. Referent woont in Nederland bij zijn moeder (de dochter van eiseres), die de Nederlandse nationaliteit heeft.
5. Bij besluit van 1 mei 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
6. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een (afgeleid) verblijfsrecht EU op grond van het arrest Zhu en Chen [1] , het arrest K.A. [2] of artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder d, van het Vb. [3] Volgens de staatssecretaris komt eiseres evenmin in aanmerking voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM [4] . De staatssecretaris heeft tot slot een belangenafweging gemaakt, die in het nadeel van eiseres is uitgevallen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris een onjuist toetsingskader gehanteerd?
9. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Het arrest Zhu en Chen gaat over de situatie tussen moeder en kind. Referent dient echter op grond van artikel 3, tweede lid en onder a, van de richtlijn 2004/38/EG als (minderjarige) economisch niet-actieve Unieburger in staat te worden gesteld om met zijn familielid in het gastland te wonen. De staatssecretaris had dat nauwkeurig moeten onderzoeken.
10. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres op het aanvraagformulier heeft aangekruist dat zij familielid in opgaande lijn van referent is. De rechtbank stelt voorts vast dat de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft getoetst of eiseres daadwerkelijk de verzorgende ouder van referent is in de zin van het arrest Zhu en Chen, of eiseres een afgeleid verblijfsrecht heeft omdat zij ten laste is van referent [5] en of op grond van het arrest K.A. sprake is van een zodanige afhankelijkheid dat eiseres en referent niet gescheiden kunnen worden. Gelet op deze toetsing volgt de rechtbank niet de stelling van eiseres dat de staatssecretaris naar aanleiding van haar aanvraag een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. De verwijzing van eiseres naar artikel 3, tweede lid en onder a, van de richtlijn 2004/38/EG leidt niet tot een ander oordeel. Dit artikel ziet, voor zover hier van belang, op de situatie dat een familielid in opgaande lijn van de Unieburger vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door de Unieburger behoeven. De staatssecretaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de situatie van eiseres niet onder het toepassingsbereik van dit artikel valt. Eiseres stelt immers niet dat zij persoonlijke verzorging behoeft van referent, maar dat referent afhankelijk zou zijn van haar. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de staatssecretaris moeten toetsen aan de Chavez-Vilchez criteria?
11. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft beoordeeld of eiseres als verzorgende grootouder van een minderjarige Unieburger een afgeleid verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez [6] heeft.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat eiseres op het aanvraagformulier niet heeft ingevuld dat zij een verblijfsrecht zou hebben als verzorgende (groot)ouder van een minderjarig kind dat Unieburger is. Eiseres heeft slechts aangekruist dat zij familielid in opgaande lijn van referent is. Reeds daarom hoefde de staatssecretaris de aanvraag van eiseres niet aan de Chavez-Vilchez criteria te toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich in het verweerschrift bovendien -ten overvloede- terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen afgeleid verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez kan hebben, omdat de moeder van referent de zorg voor hem draagt en eiseres pas sinds december 2022 bij referent en zijn moeder woont.
Kon de staatssecretaris een terugkeerbesluit opleggen?
13. Eiseres is van mening dat de staatssecretaris geen terugkeerbesluit mocht opleggen. De staatssecretaris heeft niet onderzocht of eiseres in aanmerking komt voor een afhankelijk verblijfsrecht in Nederland of Duitsland.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris, gelet op punt 10, de verblijfsrechtelijke positie van eiseres in Nederland voldoende onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat eiseres in Nederland geen (afgeleid) verblijfsrecht heeft. Eiseres heeft niet concreet gemaakt of onderbouwd op grond waarvan zij een verblijfsrecht in Duitsland zou hebben en op basis waarvan de staatssecretaris gehouden zou zijn dit te toetsen. Eiseres heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en heeft ook voor het overige niets aangevoerd op grond waarvan de staatssecretaris had moeten afzien van het opleggen van een terugkeerbesluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Heeft de staatssecretaris de hoorplicht geschonden?
15. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris haar had moeten horen naar aanleiding van haar bezwaarschrift. Eiseres had tijdens een hoorzitting de familierechtelijke relatie en de afhankelijkheidsrelatie kunnen verduidelijken.
16. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 [7] het toetsingskader van de hoorplicht in vreemdelingenzaken uiteengezet. Kort samengevat volgt uit deze uitspraak dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar. Van deze hoorplicht kan worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. In dergelijke situaties is de vraag of de staatssecretaris van een gehoor kan afzien afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval.
17. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris kunnen vaststellen dat er geen twijfel over bestond dat het bezwaar niet tot een ander standpunt kon leiden. De staatssecretaris heeft, gelet op bovengenoemde uitspraak van de Afdeling, in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom hij heeft afgezien van het horen van eiseres. De staatssecretaris heeft daarbij kunnen wijzen op het feit dat eiseres in bezwaar geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij en referent afhankelijk zouden zijn van elkaar, terwijl de staatssecretaris haar telefonisch heeft gewezen op het belang daarvan. Bovendien heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat eiseres niet expliciet heeft verzocht om een hoorzitting en dat geen essentiële informatie ontbreekt om te kunnen beslissen op het bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voorts in de besluitvorming voldoende acht geslagen op de persoonlijke en bijzondere omstandigheden van eiseres. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank kunnen afzien van het horen van eiseres.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HvJEU 19 oktober 2004, ECLI:EU:C:2004:639
2.HvJEU 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308
3.Vreemdelingenbesluit
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.Zie artikel 8.7 lid 2 aanhef en sub d van het Vb
6.Arrest van het Hof van Justitie van de EU van 10 mei 2017, zaaknummer C133/15, ECLI:EU:C:2017:354