In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 mei 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiseres is bij het bestreden besluit van 26 september 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde zich afmeldden.
Eiseres, die Nederland op 12 december 2022 voor familiebezoek is binnengekomen, stelt familielid in opgaande lijn te zijn van haar kleinzoon, een minderjarige Duitse burger. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een (afgeleid) verblijfsrecht op basis van de relevante jurisprudentie, waaronder het arrest Zhu en Chen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de verblijfsrechtelijke positie van eiseres voldoende heeft onderzocht en dat er geen rechtmatig verblijf in Nederland is.
De rechtbank wijst ook de stelling van eiseres af dat de staatssecretaris haar had moeten horen naar aanleiding van haar bezwaarschrift. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom hij van de hoorplicht kon afzien, gezien de omstandigheden van de zaak. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt.