ECLI:NL:RBDHA:2024:8730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.10312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod van Algerijnse eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die op 13 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 8 maart 2024 te horen dat zijn aanvraag kennelijk ongegrond was. De rechtbank behandelt het beroep op 22 april 2024, maar eiser en zijn gemachtigde verschijnen niet. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht heeft gebaseerd op de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor, ondanks dat eiser niet op een medisch onderzoek is verschenen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de identiteit van eiser terecht ongeloofwaardig achtte, omdat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en zijn identiteit niet met documenten heeft aangetoond. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10312

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 13 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 8 maart 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit omvat ook een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2024 zitting behandeld samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep. [1] Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft in Algerije geen toekomstperspectief. Hij vocht dagelijks met leeftijdsgenoten en kon geen werk vinden. Eiser heeft meerdere sollicitatiebrieven verstuurd, maar werd telkens niet uitgenodigd voor een gesprek. Na zijn vierde sollicitatiebrief heeft hij besloten om Algerije te verlaten en naar Europa te komen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen: (1) Identiteit, nationaliteit en herkomst. De overige verklaringen van eiser over zijn toekomstperspectief in Algerije zijn volgens de staatssecretaris niet relevant voor de aanvraag van een asielvergunning en zijn daarom geen relevant element.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich over de identiteit, nationaliteit en herkomst op het standpunt dat eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De staatssecretaris acht eisers identiteit echter ongeloofwaardig. Eiser heeft zijn identiteit niet met documenten aangetoond, tegenstrijdig verklaard over zijn identiteit en verschillende (valse) identiteiten opgegeven. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
Heeft de staatssecretaris bij de besluitvorming voldoende rekening gehouden met de medische klachten en algehele gesteldheid van eiser?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris tijdens het gehoor en in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische klachten en algehele gesteldheid. Tijdens het nader gehoor heeft eiser aangegeven dat hij onder meer littekens en pijn heeft. Daarnaast is eiser in een procesbeschikbaarheidslocatie (PBL) geplaatst, terwijl het plaatsen van asielzoekers in de PBL al eerder door de rechter onrechtmatig is bevonden. Eiser had daar veel moeite mee, dat hij geen andere keuze zag dan op straat te slapen, met alle ontberingen van dien. Hij heeft zich op deze manier niet op een goede manier kunnen voorbereiden op zijn asielprocedure, waardoor hij ernstig in zijn belangen is geschaad. Eiser stelt dat hij hierom opnieuw moet worden gehoord en vóór dat gehoor de mogelijkheid moet krijgen om in een regulier opvangcentrum te verblijven. Eiser heeft meer in Algerije meegemaakt dan waar hij tot nu toe vanwege zijn slechte medische situatie en de onjuiste opvang over heeft kunnen verklaren.
6.1.
De rechtbank overweegt het volgende. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van de verklaringen die de vreemdeling tijdens het gehoor heeft afgelegd, mits aan drie voorwaarden is voldaan. De eerste voorwaarde is dat de hoormedewerker tijdens de gehoren rekening heeft gehouden met de (relevante) beperkingen voor het horen zoals die blijken uit het medisch onderzoeksrapport. De tweede voorwaarde is dat de hoormedewerker tijdens het gehoor alert is geweest op signalen dat de vreemdeling niet in staat was zijn asielrelaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. De laatste voorwaarde is dat uit de verslagen van de gehoren niet op een andere manier blijkt dat de vreemdeling onmiskenbaar niet in staat is geweest zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. [2]
6.2.
Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet. Uit het dossier blijkt dat eiser heeft aangegeven dat hij gebruik wilde maken van een onderzoek bij MediFirst [3] en dat hij vervolgens per brief is uitgenodigd voor dat onderzoek, dat op 29 februari 2024 om 08:30 uur zou plaatsvinden. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat eiser niet op deze afspraak is verschenen. Daarom is er ook geen rapport van MediFirst waaruit eventuele beperkingen voor het horen zouden kunnen blijken, zodat de hoormedewerker met deze beperkingen ook geen rekening had kunnen houden. Gelet op het feit dat eiser wel is uitgenodigd voor een medisch onderzoek en in beroep niet heeft toegelicht waarom hij niet op die afspraak is verschenen, komt dit voor rekening en risico van eiser. Voorafgaand aan het nader gehoor van 4 maart 2024 heeft de gehoormedewerker eiser gevraagd of hij lichamelijk en geestelijk in staat is het gehoor te laten plaatsvinden. Hierop antwoordt eiser dat hij zich niet goed voelt, omdat hij al vier dagen buiten slaapt en last heeft van littekens op zijn linkerhand. Eiser verklaart dat hij verder geen klachten heeft. De gehoormedewerker vraagt vervolgens of eiser zich wel in staat voelt om gehoord te worden. Eiser antwoordt dat hij eigenlijk de afspraak voor het horen had willen afzeggen, maar dat hij het gesprek wel wil voortzetten. Verder heeft de gehoormedewerker eiser erop gewezen dat hij te kennen moet geven als hij het gesprek die dag toch niet wil voortzetten of als hij behoefte heeft aan een pauze. [4] Van deze mogelijkheid heeft eiser tijdens het gehoor, ondanks het voorgaande, geen gebruik gemaakt. Eiser heeft in beroep niet aangevoerd dat er tijdens het gehoor signalen zijn geweest dat eiser niet in staat was gehoord te worden. Aan het einde van het gehoor heeft de hoormedewerker ter afsluiting aan eiser gevraagd of hij opmerkingen had over de werkwijze van de hoormedewerker of de tolk. Eiser antwoordde hierop ontkennend. [5] Eiser heeft later in de correcties en aanvullingen ook niets van die strekking naar voren gebracht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het feit dat eiser vier dagen op straat heeft geslapen en last had van zijn littekens, onvoldoende is om te concluderen dat eiser onmiskenbaar niet in staat was zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden. De staatssecretaris mocht zich bij de beoordeling van het asielrelaas daarom baseren op de verklaringen die eiser tijdens het nader gehoor heeft afgelegd. De enkele stelling van eiser dat zijn plaatsing in de PBL onrechtmatig is leidt op zichzelf ook niet tot het oordeel dat de staatssecretaris niet bevoegd was hem te horen.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte geen rekening gehouden met eisers zienswijze?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door hem ingediende zienswijze. Eiser stelt dat hij – anders dan de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft vermeld – wél een zienswijze heeft ingediend. De staatssecretaris heeft niet gereageerd op de inhoud van deze zienswijze.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat de vreemdeling zijn zienswijze te laat heeft ingediend. De vreemdeling moet zijn zienswijze over het voornemen op de dag na de verzending daarvan naar voren brengen. [6] Dient de vreemdeling zijn zienswijze na deze termijn in, dan hoeft de staatssecretaris niet te wachten met de beschikking en hoeft de staatssecretaris alleen rekening te houden met de zienswijze als de beschikking nog niet is bekendgemaakt en de afdoening van de zaak niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. [7] Het voornemen is op 6 maart 2024 aan de gemachtigde van eiser gezonden. Dat betekent dat eiser uiterlijk op 7 maart 2024 zijn zienswijze had moeten indienen. Uit het dossier volgt dat eiser deze zienswijze pas heeft ingediend op 8 maart 2024 en dat de beschikking door de staatssecretaris op diezelfde dag om 10:51 uur aan eiser is bekendgemaakt. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat uit de systemen blijkt dat de zienswijze op 8 maart 2024 om 14:15 uur, dus na de bekendmaking van de beschikking aan eiser, is binnengekomen. De rechtbank ziet geen reden om aan die toelichting te twijfelen. Gelet op het feit dat de zienswijze pas na de bekendmaking van de beschikking bij de staatssecretaris is binnengekomen, had de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om (alsnog) in de beschikking in te gaan op de zienswijze van eiser.
Mocht de staatssecretaris de identiteit van eiser ongeloofwaardig achten?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig zijn geacht, maar zijn identiteit niet. Hij heeft immers geen van deze elementen met documenten aangetoond. Volgens eiser kan deze ongeloofwaardigheid niet zijn gelegen in het feit dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn identiteit en onder meer in Duitsland aliassen heeft gebruikt, omdat eiser in Duitsland ook een andere nationaliteit en herkomst heeft opgegeven dan in Nederland, terwijl de staatssecretaris deze elementen wél geloofwaardig heeft geacht. Eiser vermoedt daarom dat de staatssecretaris zijn nationaliteit en herkomst enkel geloofwaardig heeft geacht om hem een terugkeerbesluit met inreisverbod op te kunnen leggen.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de identiteit van eiser ongeloofwaardig is. De staatssecretaris heeft in de eerste plaats terecht tegengeworpen dat eiser zijn identiteit niet met documenten heeft onderbouwd en dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn identiteit. Eiser heeft tijdens het verhoor bij de politie verklaard dat hij [naam] heet, geboren is op [geboortedatum 1] 2007, dat zijn ouders zijn overleden en dat hij één zus heeft. [8] In het aanmeldgehoor verklaart eiser vervolgens dat hij in dit verhoor heeft gelogen. [9] Als eiser hiermee wordt geconfronteerd bij het nader gehoor, verklaart eiser – in tegenstelling tot zijn eerdere verklaring – dat hij is geboren op [geboortedatum 2] 2001, dat zijn ouders nog leven en dat hij meerdere broers en zussen heeft. [10] Dat hij voor deze uiteenlopende verklaringen geen verschoonbare verklaring heeft gegeven, heeft eiser niet betwist. Op de zitting heeft de staatssecretaris in aanvulling daarop toegelicht waarom de herkomst en nationaliteit van eiser – in tegenstelling tot zijn identiteit – wel geloofwaardig zijn geacht: de staatssecretaris heeft in het kader van de asielprocedure namelijk een herkomstonderzoek verricht, waaruit volgde dat eiser Algerijns Arabisch sprak. De staatssecretaris zag verder geen redenen om te twijfelen aan de Algerijnse nationaliteit en herkomst van eiser en eiser heeft in beroep ook niet naar voren gebracht dat die redenen er wel zijn. Gelet hierop heeft de staatssecretaris voldoende uitgelegd waarom eisers herkomst en nationaliteit geloofwaardig zijn geacht, maar zijn identiteit niet.
Is Algerije voor eiser een veilig land van herkomst?
9. Eiser betoogt dat Algerije voor hem geen veilig land van herkomst is, omdat hij daar geen toekomstvooruitzicht heeft en hij het gevaar loopt om opgepakt en gevangengezet te worden.
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het feit dat eiser in Algerije geen toekomstperspectief heeft om economische redenen geen relevant element is, omdat het niet in verband staat met het vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM. [11] Verder heeft eiser in beroep niet onderbouwd of toegelicht waarom hij gevaar loopt om opgepakt en gevangengezet te worden. De rechtbank merkt in dit verband op dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij nooit problemen heeft ervaren met de Algerijnse autoriteiten en dat hij daar niet wordt gezocht. [12] Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade.
Mocht de staatssecretaris eiser een inreisverbod opleggen?
10. Eiser betoogt dat het opleggen van een inreisverbod gelijk staat aan het straffen van een persoon die verzoekt om internationale bescherming als dat verzoek vervolgens wordt afgewezen. Dat is in strijd met het internationaal recht. Om die reden moet het inreisverbod worden ingetrokken.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft eiser een terugkeerbesluit opgelegd en hem in dat terugkeerbesluit een vertrektermijn onthouden. Eiser heeft de oplegging van het terugkeerbesluit niet betwist. Het onthouden van een vertrektermijn heeft tot gevolg dat de staatssecretaris eiser een inreisverbod moet opleggen. [13] De staatssecretaris kan daarvan afzien, [14] maar in het enkele feit dat eiser het opleggen van een inreisverbod als een straf ziet hoeft de staatssecretaris geen aanleiding te zien die bepaling toe te passen. Het betoog dat de oplegging van het inreisverbod in strijd is met internationaal recht, heeft eiser niet nader onderbouwd of toegelicht. De staatssecretaris mocht eiser dus een inreisverbod opleggen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van zijn asielaanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL24.10313.
2.ABRvS 19 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:551.
3.Zie het verslag van het aanmeldgehoor van 29 januari 2024, p. 11.
4.Zie het verslag van het nader gehoor van 4 maart 2024, p. 3.
5.Zie het verslag van het nader gehoor van 4 maart 2024, p. 11.
6.Dat staat in artikel 3.114, tweede en derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
7.Dat staat in artikel 3.114, vijfde lid, van het Vb 2000.
8.Zie het proces-verbaal van verhoor van 13 januari 2024, p. 2.
9.Zie het verslag van het aanmeldgehoor van 29 januari 2024, p. 3-4.
10.Zie het verslag van het nader gehoor van 4 maart 2024, p. 4-5.
11.De staatssecretaris wijst op WI 2014/10.
12.Zie het verslag van het nader gehoor van 6 maart 2024, p. 9.
13.Dat staat in artikel 66a, eerste lid en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), gelezen in samenhang met artikel 45 van de Vw 2000 en artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000.
14.Zie artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000.