ECLI:NL:RBDHA:2024:8738
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende persoon, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft de zaak op 14 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor indirect refoulement en dat Duitsland niet voldoet aan de internationale verplichtingen, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze claims te onderbouwen.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten het EU-recht en de grondrechten respecteren, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en mag worden overgedragen aan Duitsland.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 mei 2024, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.