ECLI:NL:RBDHA:2024:8738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Iraakse nationaliteit hebbende persoon, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft de zaak op 14 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor indirect refoulement en dat Duitsland niet voldoet aan de internationale verplichtingen, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze claims te onderbouwen.

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat hij ervan uit mag gaan dat andere lidstaten het EU-recht en de grondrechten respecteren, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en mag worden overgedragen aan Duitsland.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 mei 2024, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.17954
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. E. Ceylan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland op 19 februari 2024 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland
heeft dit verzoek op 20 februari 2024 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening aanvaard.
Mag de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser stelt dat in Duitsland veel incidenten zijn geweest en wijst daartoe op verschillende nieuwsberichten. Verder stelt eiser dat hij vreest voor indirect refoulement bij overdracht. Duitsland heeft een nieuwe wet aangenomen waardoor het makkelijker wordt om asielzoekers uit te zetten. Hij wijst daartoe op het bericht van de NOS van 7 juni 2019 “Duitse Bondsdag neemt omstreden uitzetwet aan”. Ook heeft eiser gedurende zijn detentie geen toegang tot de rechter en geen rechtsbijstand gekregen, waardoor overdracht in strijd met artikel 47 van het Handvest1 zal zijn, wegens het niet hebben van een effectief rechtsmiddel. Eiser stelt dat de staatssecretaris de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in onder meer de uitspraken van 9 november 20172 – die ging over een Dublinclaimant – en 26 maart 20193 – die ging over een statushouder – geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien
van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling heeft dit oordeel recent, bijvoorbeeld in de uitspraak van 8 november 20234, herhaald. Eiser heeft over de incidenten alleen oude nieuwsberichten overgelegd (uit 2016, 2017 en 2018), die in eerdere jurisprudentie al zijn betrokken. De rechtbank ziet hierin dus geen aanleiding om van het oordeel van de Afdeling af te wijken.
8. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd handelt met de Procedurerichtlijn en dat eiser in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden. De staatssecretaris wijst terecht op artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, waaruit volgt dat gratis rechtsbijstand mogelijk moet zijn in geval van een beroepsprocedure. In het geval van eiser is gebleken dat er nog geen beslissing op zijn asielverzoek is, zodat nog geen sprake is van een beroepsprocedure. Dat eiser tijdens zijn detentie geen toegang zou hebben tot een rechter heeft eiser niet
1. Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
onderbouwd. Bovendien is op zitting geconstateerd dat eiser in het aanmeldgehoor (pagina 7) juist heeft verklaard dat hij niet in detentie heeft gezeten.
9. Verder ziet het bericht van NOS van 7 juni 2019 op de positie van afgewezen asielzoekers, en dus niet op Dublinterugkeerders. In het geval van eiser hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te zullen nemen. Daarmee garanderen de Duitse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Duitsland heeft het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, de Dublinverordening, wat betekent dat het asielverzoek van eiser nog in behandeling is. De rechtbank volgt eiser daarom ook niet in zijn betoog dat er (bij voorbaat) een risico is op indirect refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De staatssecretaris hoefde in wat eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding te zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat overdracht aan Duitsland onevenredig hard is.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.