ECLI:NL:RBDHA:2024:8749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van asielaanvraag en de rechtmatigheid van de bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling, eiser, was op 6 mei 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was, waarbij eiser aanvoerde dat hij geen asiel wilde aanvragen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat eiser op 6 mei 2024 asiel heeft aangevraagd en deze aanvraag niet heeft ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat er voldoende risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de bewaring noodzakelijk maakt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser illegaal Nederland is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen lichter middel dan bewaring kan worden toegepast, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 mei 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.19969
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Singh), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: S. Faddach).

Inleiding

Op 6 mei 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. E-Rramdani. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 2006.
De grondslag van de maatregel van bewaring
2. In artikel 59b, eerste lid, van de Vw, staat:

“De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:

bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor
beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
(…)”
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem niet op grond van artikel 59b van de Vw in bewaring mocht stellen. Hij wil namelijk geen asiel aanvragen.
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring mocht opleggen op de grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser heeft op 6 mei 2024 asiel aangevraagd, en heeft die asielaanvraag niet ingetrokken. Eiser heeft in het aanmeldgehoor op 16 mei 2024 ook aangegeven dat hij zijn asielaanvraag wil doorzetten en dat hij niet anders kan dan asiel aanvragen. De staatssecretaris heeft verder voldoende gemotiveerd dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 6 en 7 hierna. Daarmee is ook gegeven dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852 en 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2844). De maatregel van bewaring kan dus al steunen op deze grondslag. Om die reden behoeft de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank is van oordeel dat de grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Het betoog van eiser dat deze grond hem niet mag worden tegengeworpen, omdat hij op grond van de Dublinverordening vanuit Zwitserland is overgedragen, slaagt niet. Uit de verklaringen van eiser in het gehoor voorafgaand aan de bewaring blijkt dat hij zonder geldig reisdocument naar Nederland is gekomen. Deze illegale inreis mag eiser daarom worden tegengeworpen. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser is op 10 oktober 2023 met onbekende bestemming uit de opvang vertrokken, waardoor de autoriteiten geen toezicht op hem konden houden. Dat is feitelijk juist en heeft eiser niet betwist.
7. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel/evenredigheid
8. Voor zover eiser nog stelt dat – gelet op eisers jeugdige leeftijd –de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring dan wel dat de maatregel daarom onevenredig is, volgt de rechtbank hem daarin niet. Eiser is volwassen en de staatssecretaris heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel
van bewaring volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 mei 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.