In deze zaak heeft verzoeker, geboren op een onbekende datum en van Belarussische nationaliteit, een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De aanvraag was ingediend op 3 april 2022, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft pas op 8 februari 2024 een beslissing genomen. Verzoeker heeft zijn beroep ingetrokken nadat de staatssecretaris alsnog een beslissing had genomen en heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek.
De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen van de rechtbank wordt ingegaan op de relevante artikelen van de Awb die betrekking hebben op de proceskostenvergoeding. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de asielaanvraag, wat de basis vormt voor het verzoek om proceskostenvergoeding.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 437,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor ‘licht’ omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is openbaar gemaakt en verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.