In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit, op 17 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelt het beroep van eiser naar aanleiding van een eerdere uitspraak van 6 september 2023, waarin de staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag. Eiser stelt dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist, wat hem heeft doen besluiten om beroep in te stellen.
De rechtbank heeft in overweging genomen dat, volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), partijen niet voor een zitting worden uitgenodigd, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank wijst erop dat een betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen voordat hij beroep kan instellen wegens het niet tijdig beslissen. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 17 januari 2023, maar de staatssecretaris heeft op 30 juni 2023 de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening.
Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, heeft de staatssecretaris op 8 november 2023 eiser toegelaten tot de nationale procedure. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is aangevangen op 22 september 2023, en dat de ingebrekestelling van eiser op 31 oktober 2023 is verzonden, voordat de beslistermijn was verstreken. Hierdoor is de ingebrekestelling prematuur en voldoet het beroep niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
Gelet op deze overwegingen verklaart de rechtbank het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.