ECLI:NL:RBDHA:2024:8776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
NL23.36452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielberoep wegens prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser, een Syrische nationaliteit, op 17 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelt het beroep van eiser naar aanleiding van een eerdere uitspraak van 6 september 2023, waarin de staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvraag. Eiser stelt dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist, wat hem heeft doen besluiten om beroep in te stellen.

De rechtbank heeft in overweging genomen dat, volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), partijen niet voor een zitting worden uitgenodigd, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank wijst erop dat een betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen voordat hij beroep kan instellen wegens het niet tijdig beslissen. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 17 januari 2023, maar de staatssecretaris heeft op 30 juni 2023 de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was op basis van de Dublinverordening.

Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, heeft de staatssecretaris op 8 november 2023 eiser toegelaten tot de nationale procedure. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is aangevangen op 22 september 2023, en dat de ingebrekestelling van eiser op 31 oktober 2023 is verzonden, voordat de beslistermijn was verstreken. Hierdoor is de ingebrekestelling prematuur en voldoet het beroep niet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Gelet op deze overwegingen verklaart de rechtbank het beroep van eiser kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36452

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,geboren op [geboortedatum] ,van Syrische nationaliteit,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris.

Inleiding

Eiser heeft op 17 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend bij de staatssecretaris.
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, van 6 september 2023, in de zaak met nummer NL23.19091. In die uitspraak staat dat de staatssecretaris binnen zes weken opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat de staatssecretaris dat volgens hem niet tijdig heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 17 januari 2023. Bij besluit van 30 juni 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser op grond van de Dublinverordening. In het beroep daartegen heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen binnen zes weken na de datum waarop de uitspraak bekend is gemaakt.
4. Bij brief van 8 november 2023 heeft de staatssecretaris eiser toegelaten tot de nationale procedure, omdat Nederland door het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn op 22 september 2023 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag. Ten gevolge hiervan is de termijn die in de uitspraak van 6 september 2023 was gesteld niet langer van toepassing, nu deze gegeven is in het licht van het onderzoek als bedoeld in artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6. Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw vangt, indien onderzocht wordt of de asielaanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn waarbinnen de staatssecretaris op de asielaanvraag dient te beslissen aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is aangevangen op 22 september 2023. Dat betekent dat de beslistermijn eindigt op 22 december 2024. In dit geval heeft eiser de ingebrekestelling verstuurd op 31 oktober 2023, dus voordat de beslistermijn is geëindigd. Op het moment van de ingebrekestelling was de beslistermijn nog niet verstreken, zodat de ingebrekestelling prematuur is. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7. Het beroep is, gelet op het voorgaande, kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
F.Q. Peters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.